Die onze zielen in het leven stelt. Psalm 66:9
Het is een onuitsprekelijke genade voor de erfgenamen der belofte, dat het leven, hetwelk hun in Christus geschonken is en door de Heilige Geest aan hun zielen is medegedeeld, niet kan worden uitgeblust. Het moge zeer laag zinken — men kan nauwelijks zeggen hoe laag; maar zo laag, dat het zich aan het gezicht en het gevoel onttrekt; en toch, als het eenmaal door de adem Gods in de ziel is ingeblazen, kan het nooit sterven. Toch is het wenselijk, dat dit Goddelijk leven krachtig en sterk blijve, en niet zo laag zinke, dat het nauwelijks merkbaar is voor ons en voor anderen, want als dit het geval is, hebben wij er weinig vertroosting van in ons eigen gemoed en zijn wij van weinig nut of dienst voor het volk van God. Het is treurig tevreden te zijn met een lage, schrale, levenloze toestand onzer ziel, of onze godsdienst te doen bestaan in uitwendige werkzaamheid en een ijverig achtgeven op vormen en uitwendigheden, ten einde het uitwendige schoon te houden, maar van binnen is er niets anders dan duisternis, slavernij en dood. Hoe schijnt de Heere als het ware verplicht ons beproevingen en bezoekingen te zenden, om ons uit onze vleselijke en dodelijke staat op te wekken en ons te beletten, evenals Moab, op onze droesem te rusten!
Hij geeft m’ opnieuw een danklied tot zijn eer,
een lofzang. Velen zullen ’t zien
en God eerbiedig hulde biên,
Hem vrezen en vertrouwen op de Heer.
Wel hem, die ’t Opperwezen
dus kinderlijk mag vrezen,
op Hem vertrouwen stelt
en in gevaar geen kracht
van ijd’le trotsaards wacht,
van leugen of geweld.
Ps. 40:2