Zegt de onbedachtzamen van hart: Weest sterk en vreest niet. Jesaja 35:4
Vreest niet. „Ach Heere, — zegt de ziel — ik vrees; ik vrees voor mijzelf meer dan voor iemand! Ik vrees mijn laag, goddeloos hart, mijn sterke lusten en begeerlijkheden, en mijn talrijke inwendige vijanden, de strikken van satan en de verzoekingen van de wereld. Gij zegt: vrees niet! Maar ik vrees, ik kan niet anders dan vrezen”. Nog zegt de Heere: „Vrees niet”. Laat ons zien of wij niet iets vinden kunnen om dit tot klaarheid te brengen. Er is ginds een hoop volk en een zwakke vrouw, in gezelschap van haar man. Hij zegt tot haar, daar zij beeft en vreest om door die menigte heen te komen: Vrees niet; vat mijn arm en houd mij vast. Zij vat zijn arm en vreest niet. Zo is het ook met de schroomachtige ziel en haar vijanden. Zij zegt: Hoe kom ik door zoveel moeilijkheden heen? Hoe kan ik mijn weg vervolgen door deze twijfelingen en vrezen? Haar Man, de Heere, komt en zegt: „Vrees niet! grijp Mijn sterkte aan, houd u bij Mij!” De ziel hoort, gehoorzaamt, kleeft aan en haar vijanden maken ruimte, haar twijfelingen en vrezen verdwijnen en zij gaat veilig voort. Of neem een andere gemeenzame vergelijking. Hier is een kind, dat vreest voor een grote hond. Maar de vader zegt: Vrees niet! hij zal je geen kwaad doen; blijf maar dicht bij mij. „Bevrijd mijn ziel — zegt David — van het zwaard; mijn eenzame van het geweld des honds”. Wie is die hond anders dan satan, die grote hond, wiens kaken dampen van het bloed? Maar indien de Heere zegt: „Vrees niet”, waarom zouden wij hem dan vrezen? Hij is een geketende vijand. Maar wat heeft de vreesachtige ziel deze Goddelijke toezeggingen van „Vrees niet’’ dan ook nodig! Want zonder Hem is het al zwakheid, met Hem al sterkte; zonder Hem niets dan vrees, met Hem enkel vrijmoedigheid. „Waar het woord des Konings is, daar is heerschappij”, en zij maakt de „Vrees niets” van de Heere zo werkdadig. Gelijk Augustinus gewoonlijk zei: „Geef mij hetgeen Gij beveelt, en beveel wat Gij wilt”. De last kan wel blijven, maar er wordt kracht gegeven om deze te dragen; de beproevingen worden niet verminderd, maar de kracht om ze te doorstaan wordt vermeerderd; de boosheden van het hart worden niet weggenomen, maar er wordt genade medegedeeld om ze te onderwerpen.