Maar ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op de Naam des Heeren betrouwen. Zefanja 3:12
Wat een heerlijke blik gunt de Heere de ziel soms op de roemrijke Persoon Immanuel! Wat een medeleven, mededogen, en tederheid ziet de ziel in Hem ‘dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid’ (Rom. 9:5), de grote Hogepriester over het huis van God! Als de schoonheid van Immanuel door het oog van het geloof wordt gezien, dan wordt iets van Zijn genade in het hart ervaren; dan wordt Hij het middelpunt van al onze hoop en al ons verlangen; dan stromen de aandoeningen, gevoelens en smachtende verlangens van de ziel naar Hem toe en richten zij zich op Hem! Ze worden er dan ook toe gebracht, op de Naam van de Heere te vertrouwen. Zijn bloed te vertrouwen, het bloed dat ‘reinigt van alle zonde’ — het bloed van Immanuel, ‘God met ons’ – dat heilige, genezende bloed, dat, op het geweten gesprenkeld, witter maakt dan sneeuw. O, de deugd, de geldigheid en werkzaamheid van Christus’ verzoenende bloed op het geweten van een arme zondaar!
Dit verzoenende bloed maakt deel uit van ‘de Naam des Heeren’ , en de armen en hulpbehoevenden — de verleide, beproefde, bezochte, geoefende en verontruste kinderen van God – zijn door hun smart, bezoeking en beproevingen in de handen van de Geest gebracht, om erop te vertrouwen dat dit verzoenende bloed hen van alle zonde zal reinigen. En wat een schoonheid en heerlijkheid zien ze ook in zijn rechtvaardigende rechtvaardigheid! Wat een heerlijk gewaad, wat een toevlucht, wat een schuilplaats voor de ziel die is blootgesteld aan de donderslagen van goddelijke wraak! Ze zijn ertoe gekomen deze rechtvaardigheid te vertrouwen, en door haar te vertrouwen ‘de Naam van de Heere’ te vertrouwen.’ Wat kunnen onze zielen weten van het medelijden, het mededogen en de tederheid die stromen uit het diepbedroefde hart van Immanuel, zonder dat we in omstandigheden verkeren dat we Zijn medelijden, Zijn deernis, Zijn liefde nodig hebben?
Lezen: Klaagliederen 3:1-26