Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses, en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid, maar die de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. 1 Johannes 2:15-17
Terwijl hij staat alsof hij zich op hoge en heilige grond bevindt en hemelse lucht, deze sfeer van zuiverheid en liefde inademt, laat de discipel die Jezus liefhad een waarschuwende stem aan de kinderen Gods horen in de woorden van onze tekst, en maant hen plechtig tot voorzichtigheid voor de liefde tot de wereld. Hij kende hun geneigdheid, wist wat er in het hart van de mens leefde, en dat ofschoon Gods heiligen waren verlost door het bloed van Christus, onderwezen door Zijn Geest, en bewerkt door Zijn genade, er toch in hen een vleselijk, aards beginsel leefde, dat gehecht was aan de wereld en deze liefhad. Hij verheft daarom een waarschuwende stem: ‘Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is.’ En om aan te tonen dat dit geen zaak van geringe betekenis was, maar van leven of dood, gaat hij verder met te verklaren dat als iemand echt de wereld liefhad, de liefde van de Vader niet in zijn hart kon leven, welke belijdenis hij ook deed. Vervolgens werpt hij een snelle blik op alles wat in de wereld voorkwam en vat het samen onder drie begrippen: de begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid van de ogen en de grootsheid van het leven, en spreekt er het veroordelende vonnis over uit dat het niet uit de Vader is maar uit de wereld. Maar dan verheft hij zijn waarschuwende stem nog sterker en zegt dat de wereld aan het voorbijgaan is en haar begeerlijkheid, en dat er een spoedig einde zal komen aan dit uiterlijke vertoon. Maar hij voegt toe, om degenen te bemoedigen die ondanks alle tegenstand de wil van God doen, dat als alles hier beneden zal eindigen en vergaan, zij in der eeuwigheid zullen blijven.
Lezen: 1 Johannes 2:3-1 7