Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet. Hebreeën 11:1
Wat een uitnemende genade is de genade des geloofs! Ik noem het somtijds de koningin der genaden; want het geloof schijnt de voorhoede te leiden, ofschoon de hoop en de liefde bijna zij aan zij volgen. Maar toch schijnt het geloof als de koningin in de allervoorste linie te gaan en de voornaamste plaats te vorderen. Nu, wat is het geloof? Dat is een vraag uit vele vragen, want daarvan hangt hemel of hel af. God Zelf geeft ons een klaar bescheid daarvan, waar Hij zegt: „Het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt”. Met andere woorden: Het geloof in de ziel geeft een verwezenlijking aan de dingen, waarin wij gebracht worden te hopen, het neemt, wat voor de meeste mensen maar luchtige schaduwen, maar woorden en namen zijn, weg, en geeft ze een wezenlijk bestaan, een vaste, blijvende plaats in het hart en de consciëntie. De apostel noemt het ook: „een bewijs der zaken, die men niet ziet”. Dit is het geloof door het getuigenis van God te geloven, het is voor ons een inwendig oog, waardoor wij die dingen zien, die voor het natuurlijk oog onzichtbaar zijn. Dus de onderscheiding van de apostel overnemende, mogen wij het geloof het oog der ziel noemen, gelijk wij lezen: „Door het geloof hield hij zich vast, als ziende de Onzienlijke”. Want het is alleen door het geloof, dat wij op God, of de dierbare dingen van God zien. Het is alleen door het geloof, dat wij hun kracht gevoelen. Het is alleen door het geloof, dat wij kennis hebben van de wezenlijkheid dier dingen, of dat wij voor onszelf een wezenlijk aandeel daarin hebben. Maar dit geloof is een bijzondere gave Gods. Het is niet het resultaat van onze redenering of bewijsstukken, die wij zouden kunnen aanvoeren. Het komt niet voort uit de oefening van enig verstandelijk vermogen; ook kan het niet worden voortgebracht uit enig ‘historiëel betoog. Het is een bijzondere gave Gods, een genade van de Geest, door de kracht Gods in de ziel gewrocht, en het handelt overeenkomstig de waarheid Gods als de gezegende Geest er in leidt. Jezus is de Beginner en de Voleinder, en ik geloof, dat wij niet meer en niet minder geloof hebben dan het Hem behangt door Zijn almachtige kracht ons te geven cn in ons hart te onderhouden. Maar ziende op het geloof en enige van zijn eigenschappen, zullen wij een weinig uitbreiden en beschrijven hoe het geloof werkt. Er is een uitdrukking van de apostel, die een zoet licht werpt op het werk des geloofs, waar hij zegt: „Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun; maar het Woord der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben”. Hij brengt hier naar voren een bijzondere werking van het geloof, daarin, dat het zich mengt met het Woord der waarheid. En dit doet het aldus: God de Heilige Geest past het Woord toe op de consciëntie. Hij schept de genade des geloofs; deze genade des geloofs grijpt het getuigenis van God aan, en zo vermengt zij zich met dit getuigenis en gaat eropin, eigent het zich toe en aanvaardt het als een zelfstandige werkelijkheid, en zo geeft zij het geloof een persoonlijke inwoning. Zie dit in het geval van Abram. God komt tot hem in een gezicht en zegt tot hem: „En vrees niet, Abram, Ik ben u een schild, uw loon zeer groot”. Maar Abram, in een vlaag van ongeloof, zegt: „Wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen henenga, en de bezorger van mijn huis is deze Da- maskener Eliëzer?” Toen leidde de Heere hem uit naar buiten en zeide tot hem: „Zie nu op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt. En Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn”. Nu, hier was het getuigenis van God in een zekere belofte aan Abrams consciëntie, en onmiddellijk daarop vloeit het geloof in, want wij lezen: „En Abram geloofde in de Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid”. Toen God tot zijn ziel sprak, geloofde Abram door de werking van de Geest van God in zijn hart. Hij geloofde wat God tot hem zeide; inwendig en geestelijkerwijze hechtte hij daaraan geloof, want hij gevoelde wat God de Heilige Geest met kracht aan zijn hart toepaste. Want dezelfde Geest, Die het Woord aan zijn hart toepaste, verwekte het geloof in zijn ziel, hetgeen zich mengde met het toegepaste Woord, en zo verkreeg het Woord een vaste, blijvende plaats in zijn consciëntie.