Gij stelt onze ongerechtigheden voor U; onze heimelijke zonden in het licht uws aanschijns. Psalm 9o:8
Zo getuigde Mozes, de man Gods, en Job wist het bij ervaring: „Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen: en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid” (Job 13:26). Maar ofschoon de Heere de ongerechtigheden zijns volks in het licht zijns aanschijns stelt, en ze hen krachtig en zwaar op het geweten doet drukken, en hen ten minste voor een tijd in ellende en smart laat verzinken, wil Hij hen schragen onder de zware last, opdat zij er niet geheel onder verpletterd worden. Ik geloof, dat indien er een enkele genade is, die meer dan een andere in de gemeente Gods tegenwoordig wordt over het hoofd gezien, dan is het de genade des berouws. Ofschoon het licht op de drempel der ware godzaligheid, ofschoon het in het Evangelie, dat Paulus predikte een hoofdbeginsel was, want hij betuigde beiden, Joden en Grieken de bekering tot God, en het geloof in onze Heere Jezus Christus (Hand. 20:21), hoe wordt het toch over het hoofd gezien! Er wordt gesproken van geloof, hoop en liefde; maar het berouw, de verslagenheid, de smart over de zonde, hoe vaak wordt dit gedeelte van Gods werk op de ziel voorbijgezien. Maar de Heere zal het niet voorbijzien! Hij zal die geheime zonden aan het licht brengen en ze in het licht zijns aanschijns stellen, en als Hij ze legt op het geweten des zondaars, zal deze gevoelen hoe kwaad en bitter het is tegen de Heere gezondigd te hebben.
Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad,
mijn zonde zie ’k mij steeds voor ogen zweven.
’k Heb tegen U, ja Ü alleen misdreven,
Uw wil en wet, hoe heilig, stout versmaad;
ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog:
dies ben ik, Heer, Uw gramschap dubbel waardig!
’k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog.
Uw doen is rein. Uw vonnis gans rechtvaardig.
Ps. 51:2