Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn; maar heeft Zichzelf vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden. Filippensen 2:6—7
De mensheid van de Zoon van God was werkelijk vlees en bloed van het ogenblik van Zijn ontvangenis af, een volkomen menselijk lichaam, verenigd met een volmaakte menselijke ziel, beide zonder zonde. Anders kon Zijn zuivere mensheid niet genoemd zijn „dat Heilige”, dat uit de maagd geboren is, welke de Zoon van God zou genaamd worden. Zo is Hij voortgekomen als het Lam Gods, zonder vlek of gebrek. Inderdaad mocht de apostel wel zeggen: „De verborgenheid der godzaligheid is groot”. Hier zien wij in een spiegel de wondervolle liefde van Jezus, dat Hij, Die de Zoon Gods is, even gelijk en mede eeuwig met de Vader en de Heilige Geest, een Deelgenoot van des Vaders wezenlijke natuur, van des Vaders heerlijkheid, zo laag is afgedaald opdat Hij ons zo hoog zou verheffen, dat Hij Zich verwaardigen zou om Zijn heerlijke Persoon te verenigen met onze natuur, met ons vlees en bloed, om een menselijk lichaam te dragen als het onze, om te gevoelen als wij doen, te spreken en te wandelen, te eten en te drinken, en honger en dorst te lijden, te wenen en te zuchten en te rouwklagen, even gelijk wij. En toch was Hij in dit alles de Zoon van God, met een Goddelijke natuur in een zo nauwe vereniging met de menselijke natuur, als onze ziel heeft met ons menselijk lichaam. Wij weten dat het zo is, maar het hoe er van kunnen wij niet zeggen. Wij weten slechts het feit, maar kunnen de wijze van vereniging niet verklaren. Wij weten het alleen uit de uitdrukkelijke openbaring in Zijn Woord. Die openbaring beantwoordt alle onderzoek, dat een gelovige instelt. Maar zo iemand mij vragen mocht: Kunt gij de verborgenheid der twee naturen in Christus verstaan? dan vraag ik op mijn beurt: Kunt gij de verborgenheid van uw eigen bestaan verklaren? Kunt gij mij verklaren hoe gij in staat zijt uw eigen hand op te heffen, met uw eigen oog te zien, met uw eigen oor te horen en uw eigen voet te bewegen? Niet één mens is ooit in staat geweest deze schijnbaar eenvoudige dingen te verklaren; een feit, dat elk kind kan uitvoeren, maar een stuk, dat geen filosoof kan begrijpen. Kunt gij mij zeggen hoe een geest kan werken op een lichaam? Gij zult met uw geest iets begeren te doen en gij kunt dit op hetzelfde ogenblik met uw lichaam uitvoeren. Indien gij dan uw eigen bestaan zult kunnen verklaren en de verborgenheid ontwarren, hoe uw ziel in vereniging met uw lichaam handelt, dan stem ik toe, dat gij ook de verborgenheid der vereniging van de Godheid met de mensheid in de Persoon van de Zoon van God zult kunnen verklaren, zowel toen Hij op aarde leefde, als nu in de hemel. Schoon zijn de woorden van Hart:
Hoe ’t was gedaan, wij weten ’t niet;
Maar weten: ’t was voor ons!
Gelukkig zijn zij, die dit kunnen nazeggen zonder een weifelende tong.