Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hebben, maar naar Zijn barmhartigheid. Titus 3:5
Om de barmhartigheid in haar ware hoedanigheid te zien, moeten wij naar Golgotha. Het is niet voldoende de reinheid van God te stellen tegenover de onreinheid des mensen. Dat verschaft ons inderdaad enig gezicht van hetgeen de barmhartigheid moest zijn om de diepten van de val te kunnen bereiken; een gezicht van terzijde van die uitnemende eigenschap. Maar om haar volkomen te zien schijnen op de verlosten, moeten wij door het geloof, onder de verborgen onderwijzingen en leidingen van de Heilige Geest, uitgaan om „Immanuel, God met ons” te aanschouwen, kruipende in de hof van Gethsémané. Wij moeten Hem aanschouwen, zoals Hij daar naakt hangt aan het kruis, zuchtende, bloedende, worstelende met de dood, stervende. Wij moeten de Godheid en mensheid aanschouwen, verenigd in de Persoon van de lijdende Jezus, en de kracht van de Godheid, de mensheid onderschragende. Wij moeten aanschouwen dat wonderlijk schouwspel van liefde en bloed, en dan moeten onze ogen overvloeien van smartetranen, van vernedering en berouw op dat gezicht, om een weinig te kunnen ingaan in de tedere barmhartigheid Gods. Niets buiten dit kan des zondaars hart in waarheid verbreken. De wet als wet kan slechts verharden De tijd wanneer zij werkt alleen. Maar ’n toegepast gezicht op ’t lijden Smelt ’t hardste hart, al was ’t van steen. De verschrikkingen der wet, dood en gericht, oneindige reinheid en eeuwige wraak zullen het hart des zondaars niet vernederen of verbreken. Maar als hij geleid wordt tot het beschouwen van de lijdende Immanuel, en een zoet bewijs in zijn consciëntie geschonken wordt, dat dit lijden voor hem was, dit en dit alleen zal zijn hart vermurwen. Dus alleen door een zoet gevoel van liefde en bloed in het hart, toont de gezegende Geest aan de zondaar iets van de diepten der tedere barmhartigheid Gods.