Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen. Psalm 119:132
‘Zie mij aan’ – is dat niet de wens van uw ziel? U zou dat gebed niet kunnen uitspreken voordat de Heere u levend had gemaakt .Voordat u dat gebed kunt uitspreken, moet u kunnen geloven dat de Heere omlaag kijkt naar Zijn kinderen. U moet een verlangen in uw hart koesteren dat de Heere u bijzonder zegent en begunstigt. U moet worden gespeend van alle menselijke rechtvaardigheid, menselijke wijsheid en menselijke kracht, en u tot de Heere wenden om u te zegenen met die zegen die rijk maakt (Spr. 10:22). Ziet u niet hoe vriendelijk en zacht de Heere is voor Zijn kinderen? Ziet u niet dat zij de enige mensen ter wereld zijn wier levenslot benijdenswaardig is? Verlaat deze smeekbede —misschien niet overeenkomstig de letter, maar wel overeenkomstig de bedoeling—soms niet stilletjes uw hart: ‘O, dat U mij toch wilt aanzien! Al ben ik een verachtelijke stakker, al ben ik een schuldige zondaar, al ben ik een onwaardige afvallige, al ben ik een vuile afgodendienaar, al verdien ik verbannen te worden uit Uw aanwezigheid, al verdien ik onder de voet te worden gelopen – zie mij toch aan! Dat is wat mijn ziel verlangt — dat Gij mij zegent, dat Gij mij Uw barmhartigheid toont, dat Gij Uw liefde in mijn hart uitstort, dat Gij tegen mij spreekt met Uw eigen lippen en in mijn hart fluistert: ‘Vrees niet, want gij zijt Mijn’ (Jes. 43:1). En als u in het Woord Gods over de gevoelens van Gods kinderen, degenen die de Heere echt heeft gezegend, leest, of erover hoort uit de mond van iemand die zelf de waarheid heeft ondervonden; als u hoort over de regen en de dauw die op hun ziel vallen, en dat de verborgenheid van de Heere op hun tabernakel rust – voelen sommigen van u dan niet een hevig verlangen dat de Heere u ook zo zou zegenen. Zich zo aan u kenbaar zou maken, dat u van dezelfde dingen in uw hart kunt genieten doordat ze met kracht aan uw geweten worden toegepast?
Lezen: Micha 7