Opdat de God onzes Heeren Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest der wijsheid en der openbaring in zijn kennis. Efeze 1:17
Openbaring betekent letterlijk een ontbloten of ontsluieren van iets, dat bedekt was. Het wordt daarom somtijds gebruikt voor bekend maken of aan het licht brengen, wat in duisternis verborgen is geweest. Deze openbaring is dus óf uitwendig in het Woord, óf inwendig in de ziel, en die twee komen juist overeen en zijn tegenhangers van elkander. Zodra door de kracht der Goddelijke genade een ongelovig zondaar zich tot God wendt, neemt de Geest der openbaring de sluier weg van de Schrift en van zijn hart. Hebben wij dat zelf niet bij ervaring? Wat was Gods Woord vroeger een gesloten boek voor ons! Hoe lazen wij het of hoorden wij het lezen, zonder dat een enkele straal van licht de donkere bladzijde verlichtte; en welk een dikke sluier van onkunde, ongeloof, vooroordeel, eigengerechtigheid en onboetvaardigheid lag daar op ons hart. Maar de genadige Geest der openbaring nam die dubbele sluier weg, en door ons het levenslicht te geven, maakte Hij Gods Woord een nieuw boek voor ons, en gaf ons een nieuw hart; en van de dag af, toen de ingang van zijn Woord ons licht gaf, is Gods Woord voor ons geweest een lamp voor onze voet en een licht op ons pad. Maar hoofdzakelijk is de Geest der openbaring gegeven, om ons een geestelijke en zaligende kennis van Christus te geven. Zonder die gezegende Geest der openbaring kan Christus niet krachtig en zaligend gekend worden. Toen Petrus die edele belijdenis van zijn geloof in Christus als „de Zoon des levenden Gods” deed, zeide de Heere daarom tot hem: „Zalig zijt gij, Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is.”
Ik heb voor mij al Uw getuigenis
ter eeuwig’ erv’ volwaardig aangenomen,
naardien mijn hart daardoor vervrolijkt is.
Ik heb gepoogd mijn lusten in te tomen
en ’t hart geneigd, om eeuwig en gewis
ten einde toe Uw wetten na te komen.
Ps. 119:56