De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen; de melaatsen worden gereinigd, en de doven horen; de doden worden opgewekt, en de armen wordt het Evangelie verkondigd. En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden. Mattheüs 11:5,6
Als iemand in zijn hart ervan overtuigd is dat hij een melaatse is, naar wie anders kan hij dan toegaan om gereinigd te worden dan naar de Heere des levens en der heerlijkheid? We kunnen duizend middelen proberen: ze zullen allemaal ontoereikend blijken. Maar het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonde, is nooit—nee, in niet één enkel geval — ontoereikend gebleken. Geloven sommigen van u niet dat uw wond ongeneeslijk is – uw hart zo verstokt, dat niets het lijkt te kunnen verzachten — de ziekte van de zonde in u zo hopeloos, dat het u soms volkomen ónmogelijk lijkt iets anders dan een zondaar te zijn? Welnu, hoe dieper we onze melaatsheid tegenover God beseffen, des te meer zoeken we, des te meer waarderen we, en als de tijd rijp is, des te meer loven we dat geneeskrachtige bloed dat van alle zonde reinigt. Wat anders kan de smetten verwijderen uit zo’n diep verdorven ziel? Wat anders kan haar zuiver aanbieden voor de ogen van oneindige zuiverheid? Wat anders kan een zondaar uit de diepte van de zondeval plukken en hem witter maken dan de lichtengel voor de troon van de Allerhoogste? Het bloed van het Lam Gods, geopenbaard in het hart, toegepast aan de ziel, en gesprenkeld op het geweten, verwijdert de diepste zondesmet. Wat onze zonde ook is geweest (behalve de onvergeeflijke, die niet door een kind van God kan worden begaan), hoe diepgeworteld onze zonde ook is — al is hij van de ergste soort—het bloed van Jezus, toegepast aan onze ziel, zal het allemaal weghalen , en het geweten zuiveren van schuld, vuil en dode werken om de levende God te dienen.
Lezen: Markus 1:32-45