Zij zullen naar Sion vragen; op de weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn, zeggende: Komt, laten wij ons verenigen met de Heere in een eeuwigdurend verbond, dat niet zal worden vergeten. Jeremia 50:5 (Eng. vertaling)
„Komt, laten wij ons verenigen met de Heere”. Veronderstelt dit dat er enige kracht in het schepsel is om zich met de Heere te verenigen? Geenszins, maar het wil zeggen, dat wanneer de Heere ons met Zichzelf verenigt of Zich aan ons verbindt, wij ons dan aan Hem verbinden. Wanneer de Heere de gelovige in een dadelijke vereniging met Zich brengt, dan is er een opspringing der ziel, een uitgang van de genegenheden tot, een kleven aan Hem. Waarbij komt een voornemen des harten Hem aan te hangen, een in Hem geloven met geheel ons gemoed; een oprechte verzaking, een ’terzijde stellen, een onder de voet treden, een verwerpen van alles, behalve dan wat Gode welbehagelijk is, hetgeen aan de ziel bekend gemaakt wordt door de Heilige Geest. Het is geen verwaande taal wanneer er gezegd wordt: „Komt, laten wij ons aan de Heere verbinden”. Het geeft niet te kennen een stoute, vermetele aanspraak tegenover de Heere, als zijnde nu op de weg naar Sion en niet ontbloot van zekere bevindingen, zij nu een aanspraak kunnen doen gelden op de erfenis en als het ware nu willen binnendringen en de Evangelische zegeningen willen grijpen. Maar het geeft te kennen de handelingen van een levende ziel, die opgewekt en uitgewonnen door de gezegende Geest, hier voor de dag komt. Het ijdel vertrouwen en de rasse spoed van de gerusten te Sion verschillen veel van het zachtmoedig geloof dergenen, die al wenende voortgaan en hun aangezicht naar Sion gewend hebben; wier harten, door de Geest bewrocht, in waar berouw wegsmelten; die alles schade en drek achten buiten Christus, en Die gekruisigd; en die begeren en verlangen naar een blijkje van Zijn liefde. Dezen kunnen zonder verwaandheid en stoute vermetelheid zeggen: „Komt, laten wij ons met de Heere verenigen”; in zich gewaar wordende de daden van het levend geloof, waardoor zij kleven aan en leunen op Hem, als de enige stut tussen hen en de hel.