Een vriend heeft te allen tijde lief; en een broeder wordt in de benauwdheid geboren. Spreuken 17:17
Indien ik de uitdrukking mag gebruiken, hebben wij niet een dode, maar een levende Jezus nodig; niet één, die afwezig, maar Die bij ons tegenwoordig is; niet één van vroeger, maar van nu; wij hebben een Vriend nodig aan de rechterhand Gods, nu op dit ogenblik. Een alwetend, alomtegenwoordig, almachtig en toch barmhartig en liefhebbend Middelaar tussen God en ons; een tussentredende Hogepriester, Borg en Voorspraak in onze natuur in de hof des hemels, Die barmhartigheid en medelijden met ons op aarde hebben kan.
Wiens hart bestaat uit tederheid;
Wiens ziele smelt van liefde.
Onze noden doen ons dit gevoelen. Onze zonden en smarten veroorzaken ons gedurig boodschappen te doen aan de troon der genade. Dit dal der tranen is te allen tijde voor ons aangezicht, en doornen en distelen schieten er voortdurend in op, die ons vlees verscheuren en vaneen rijten. Wij hebben een ware Vriend nodig. Zijt gij niet eens een keer, toen gij vermoeid op uw bed laagt, heen en weer geslingerd in uw gedachten, zodat gij bijna uitriept: Och, dat ik een vriend had! Gij kunt wrede slagen ontvangen hebben van een vriend, die gij als een oprechte vriend beschouwdet, en gij zijt vreselijk bedrogen. Gij gevoelt het nu, dat gij niet iemand hebt, die nota van u neemt of u liefde toedraagt en die gij kunt wederliefhebben. En uw hart zucht om een vriend, die inderdaad een vriend voor u zijn moge. De weduwe, de wees, en die alleen staat op de wereld, de verlatene, zij allen gevoelen het diepe en scherpe gemis van een vriend. Maar als genade uw hart heeft aangeraakt, gevoelt gij, dat ofschoon alle mensen u zouden verlaten, er een Vriend van zondaren is, een Broeder, in de benauwdheid geboren, een Vriend, Die te allen tijde liefheeft, Die u niet begeven, noch verlaten zal. Maar deze Vriend moeten wij als „almachtig kennen, want zonder deze eigenschap zijn wij in ons geval er niet mede gebaat. Hij moet een Goddelijke Vriend zijn. Want wie, behalve God, kan ons bezoeken, waar wij ook zijn? Welk oog, behalve het Goddelijk oog, kan onze gedachten lezen? En welke hand, behalve de Goddelijke, kan zich ter onzer verlossing uitstrekken? En welk oor, dan alleen het Goddelijk oor, kan onze smekingen horen? Zo is de Godheid van Christus geen droge, onvruchtbare beschouwing, niet slechts een waarheid, die in de Bijbel staat, maar een ondervinding, krachtig gewerkt in de binnenste ziel van de gelovige. Gelukkige ziel! Gelukkige tijd! wanneer gij met de kerk zeggen kunt: „Zulk Eén is mijn Liefste, en zulk Eén is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!” Hooglied 5:16. Zo onderwijzen de noden der ziel ons onwillekeurig, dat een vriend, om een vriend te zijn, een hemelse Vriend zijn moet; dat Zijn hart en hand Goddelijk moeten zijn, zullen deze voor ons geschikt zijn. Deze Vriend, Wiens bitterste naspraak op aarde was, dat Hij een Vriend van tollenaren en zondaren was, is der ziele hoogste heerlijkheid in de hemel, is de gezegende Jezus, onze grote Hogepriester in het hof des hemels. Wij ondervinden bij ogenblikken, dat Hij zeer barmhartig, zeer medelijdend en zeer genadig is. En ik ben er van overtuigd, dat wij het mededogen van Zijn liefhebbend hart nodig hebben, want wij verkeren gedurig in die toestand, dat niets dan Zijn dierbare genade ons kan bevredigen, niets dan Zijn rijke, oneindige genade ons in ons geval kan helpen.