De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen; de melaatsen worden gereinigd, en de doven horen, de doden worden opgewekt, en de armen wordt het Evangelie verkondigd. En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden. Mattheüs 11:5,6
Soms maakt de Heere het de ziel mogelijk verder te wandelen op haar pad. De verlammingstoestand is tijdelijk opgeheven. Het bidden is zoet – het Woord van God is dierbaar – het hart is verruimd – de ziel kan vrolijk verdergaan op Gods wegen. ‘Ik zal de weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.’ Godsdienst en de dingen van God zijn niet langer een last—het hart en het geweten, het geheugen en het gevoel zijn niet langer verlamd en kreupel, maar zoet leven stroomt de ziel binnen – het levenssap dat uit de stam stroomt, dringt door tot in de verste twijg aan de tak. En als het krachtige sap in elke tak doordringt, en als het levensbloed van het Hoofd elke ledemaat van het lichaam dóórtrekt, is er kracht om vrolijk te wandelen in Gods inzettingen, om te wandelen in nauw en zoet contact met de Drie-enige God; te wandelen in licht, leven en vrijheid, met de beschikking over evangeliemiddelen, en in de straling van Gods opgeheven aangezicht. Als dit in vervulling is gegaan, als we ons bed verlaten na misschien wel maandenlang bedlegerig te zijn geweest; als de ledematen op bovennatuurlijke wijze versterkt worden en we vrolijk voortgaan; als de Heere Zelfde eeuwige armen eronder legt; — dan, net als de kreupele bij de schone tempelpoort toen zijn enkels kracht ontvingen, springen we op en loven en prijzen we de Heere. Hebt u dit niet gevoeld? U bent niet altijd kreupel en verlamd als u een kind van God bent. U kunt dit negen van de tien keer hebben meegemaakt, maar is er de tiende keer dan geen gevoel in uw hart, leven in uw ziel, geen heerlijke verruiming, hemelse liefde, goddelijke gevoelens? Dat is wandelen; en telkens wanneer dit in het hart wordt beleefd, is het wonder dat ‘de lammen wandelen’ in vervulling gegaan.
Lezen: Handelingen 3:1-11