Maar blijft gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is. 2 Timotheüs 3:14
Velerlei moeilijkheden ontmoet het kind van God op zijn weg naar de hemel. En die alle hebben de strekking dat zij, zonder de genade Gods, zekerlijk het afdwalen van het geloof zouden tengevolge hebben. Wanneer zij dan vlak tegen de wind in, als storm en hagel hem teisteren, als de golven zich verheffen en de stroom in snelheid toeneemt, schijnt er geen kans te zijn vooruit te komen, en hij vreest, dat hij zal zijn gelijk „de kinderen Ephraïms, die, schoon gewapend en van bogen voorzien, in het midden van het gevecht terugkeerden.” En toch daar is die genade in zijn hart ingeplant, en daar is er dat geloof, hetwelk God de Heilige Geest eerst in zijn ziel wekte en nog levendig houdt, dat, schoon hij voor een ogenblik moge afdrijven, hij toch nooit de Waarheid de rug zal toekeren; schoon voor een ogenblik toevende, is zijn gelaat nog naar Zion gericht. Ik kan het van mijzelf getuigen, dat al de beproevingen, die ik heb doorstaan, al de verzoekingen, waarin ik geleid ben geworden, en al de vervolgingen, zo van zondaars als van gelovigen, die ik heb moeten verduren, slechts hebben moeten dienen, om de Waarheid Gods des te vaster in mijn hart te bevestigen. Ik heb bevonden, dat beproevingen, lijden, oefeningen van buiten en van binnen, in plaats van het geloof uit de ziel te verdrijven en die uitwerking te hebben, die Satan er door zou uitoefenen, door het hart van de Waarheid tot de dwaling, en van de gemeente Gods tot de wereld te brengen — ik heb bevonden bij eigen ervaring, dat de in- en uitwendige beproevingen de Waarheid en de liefde tot de Waarheid steeds dieper in mijn hart bevestigen; en, in plaats van ons geloof te doen afdwalen, gediend hebben, om het te versterken, te bemoedigen en te bevestigen.
Ik vrees niet, neen, schoon ik door duist’re dalen
in doodsgevaar bekommerd om moest dwalen.
Gij blijft mij bij in alle tegenspoeden:
uw stok en staf zal mij altoos behoeden.
Gij troost mijn ziel en richt in mededogen
de tafel aan voor mijner haat’ren ogen.
Ps. 23:2