Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. 1 Johannes 3:2
Wat Christus is voor de kerk, wat de kerk is voor Christus, kan aan deze zijde van het graf niet naar waarde gekend worden; dit wordt bewaard voor de eeuwigheid, als het geloof zal overgaan in het aanschouwen en de hoop in het genieten. Ook zelfs clan, hoezeer boven alle tegenwoordig begrip de krachten en vermogens van de verheerlijkte zielen en lichamen der heiligen mogen ontwikkeld zijn, hoezeer ook gelijkvormig aan het heerlijk beeld van Christus, of hoezeer ook verrukt door de ontdekkingen van Zijn heerlijkheid en het aanschouwen van Hem, gelijk Hij is in een onbewolkte dag; neen, zelfs dan zal de uiterste grens van de liefde van het schepsel, of de hoogste klaarheid van des schepsels kenvermogen niet ten volle omvatten of ten volle kunnen begrijpen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, zowel in de tijd als in de eeuwigheid. Want deze is in zichzelf wezenlijk onbegrijpelijk krachtens haar oneindigheid en Goddelijkheid. Wie kan het totaal van het licht en de hitte, die de zon bevat en uitstraalt, berekenen? Hoe heerlijk schijnt zij op een heldere dag in de middag! Wij zien, gevoelen en genieten van haar licht en heldere stralen, maar wie kan de miljarden stralen tellen, die zij op het vlakke des aardrijks uitzendt, terwijl zij haar licht en warmte en vruchtbaarheid aan elk deel van die aarde mededeelt? Als nu het schepsel zo groot, heerlijk en onbegrijpelijk is, hoeveel groter, voortreffelijker en onbegrijpelijker moet dan de Schepper Zelf zijn! Het getuigenis van de Schrift van de heiligen in de heerlijkheid is, dat wanneer Christus zal verschijnen, zij aan Hem zullen gelijk zijn, want zij zullen Hem zien gelijk Hij is; dan zullen zij de Heere zien van aangezicht tot aangezicht en kennen gelijk zij gekend zijn, en hun vernederd lichaam zal Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig zijn, en zij zullen met Zijn beeld verzadigd worden als zij zullen opwaken. Zij zullen ook voor de troon van God zijn en Hem dienen dag en nacht in Zijn tempel; en hun zon zal niet meer ondergaan, want de Heere zal hun zijn tot een eeuwig licht, en een uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid zal hun deel zijn. Daarbij zullen zij schijnen als de zon aan het firmament en als de sterren voor altoos en eeuwiglijk. Doch bij het overdenken van al dit onuitsprekelijk heil en deze heerlijkheid moeten wij bekennen, dat er in de Godheid onbegrensde diepten zijn, die geen schepsel, hoe hoog beweldadigd, ooit uitvorsen kan. God mens geworden, maar nooit kan een mens God worden. God kent ons door en door, maar wij kunnen God niet ten volle kennen, want zowel in de eeuwigheid als in de tijd blijft het Woord ten opzichte van het schepsel Zijn kracht behouden: „Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe de Almachtige vinden? Zij is als de hoogste hemelen; wat kunt gij doen? dieper dan de zee; wat kunt gij weten? Langer dan de aarde is haar maat en breder dan de zee”. Maar gelijk wij geloven, dat de eeuwigheid zelf niet ten volle of geheel de hoogten en diepten der liefde van een drie-enig God ontdekken zal, hoe weinig zal dan hiervan gekend worden in de tijd! En toch is dit weinige de enige balsem in alle smart; de enige grond der ware rust en vrede.