Heere, bij deze dingen leeft men, en in alle deze is het leven mijns geestes. Jesaja 38:16
Toen Hiskia zeide: „Bij deze dingen leeft men”, wilde hij zeggen, dat bij deze beproevingen en uitreddingen, bij dat vallen en weer opstaan, bij deze verarming en verrijking, bij dit ledigen en vullen, „bij deze dingen de mens”, dat is, de geestelijke mens, „leeft”. Het is een verborgenheid, maar een grote waarheid, dat juist in evenredigheid als wij de wereld, onszelf, de zinnen, de natuur en de valse godsdienst afsterven, het leven Gods des te meer in ons geweten wordt versterkt. De Heere heeft misschien aan velen uwer deze waarheid door grote droefenis leren verstaan; maar toen die beproevingen op u aankwamen, scheen het als wilden zij u geheel overstelpen, zij rukten u geheel uit uw standpunt, en het scheen als hadden zij uw geloof en uw hoop geheel verwoest. Maar ofschoon die stroom van verzoeking over uw ziel ging, voerde hij niets dan onreinheid mede, die gij tot nu toe hadt aangezien voor onderwijs van God de Heilige Geest. Verre dus van uw geloof door deze droefenissen geheel overmeesterd te zien, bevondt gij juist, dat uw geloof door diezelfde stroom was versterkt, die het eerst geheel scheen te overstromen. Het ware geloof wordt door beproevingen evenmin uitgeroeid, als de eik gedood wordt door het wegnemen van de klimop, of door de storm, die slechts enige verdorde takken afrukt. Evenals de eik zijn wortels te dieper in de grond slaat, hoe meerder stormen om hem woeden, zo ook maken de stormen in de ziel dat deze de Waarheid des te vaster omklemt en haar vezelen des te dieper in de Persoon, de liefde, het werk en het bloed van de Heere Jezus slaat. Zodat de mens bij deze dingen leeft; want door hem wordt het leven Gods onderhouden in de ziel; de Heilige Geest versterkt het in het geheim door dezelfde dingen, die het dreigden te verwoesten.
Gans anders is ’t met hem, die ’t kwaad bemint:
hij is als kaf, dat wegstuift voor de wind.
Geen zondaar zal ’t gewis verderf ontkomen,
als in ’t gericht door God wordt wraak genomen.
Hij, die van deugd en godsvrucht is ontaard,
zal niet bestaan, waar ’t vrome volk vergaart.
Ps. 1: 3