Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Romeinen 8:35
Dit vergete men nooit, zo wij ooit door de werkingen des levenden geloofs bij de Heere Jezus Christus gebracht zijn, er nimmer een afgedane, werkelijke scheiding van Hem kan plaats hebben. In de donkerste ogenblikken, in de treurigste uren, onder de smartelijkste oefeningen en de hevigste aanvechtingen is er evenals met Jona in de buik der hel een uitzien naar de heilige tempel. Er is somtijds een zucht, een kreet, een gekerm, het uitademen van de begeerte des harten om „Hem te kennen in de kracht zijner opstanding”; opdat Hij ons tot zich mocht trekken en zich kostbaar maken aan onze zielen. En dat roepen en zuchten, dat kermen en ademen bewijzen, dat, welke duisternis der ziel, de schuld des gewetens, of het ongeloof, dat wij gevoelen, mogen zijn, er geen wezenlijke scheiding is. Het is in de genade als in het natuurlijke, de wolken vagen de zon niet weg; deze is steeds aan de hemel, al worden haar schitterende stralen dikwijls onderschept. Zo ook met de gezegende Zon der Gerechtigheid; ons ongeloof, onze onwetendheid, onze duisternis in het verstand, de schuld van ons geweten, onze vele verzoekingen, deze vagen de Zon der Gerechtigheid niet weg van de hemel der genade. Ofschoon dikke wolken zich tussen Haar en ons samenpakken en het ons is als ware zij uitgewist, of ten minste, als waren wij uit zijn aandenken uitgewist, toch zet, door barmhartigheid, waar genade het werk is begonnen, de genade dat werk voort: „Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus” (Fil. 1:6).
Ik steun op God, mijn toeverlaat,
dies heb ik niets te vrezen:
wie God vertrouwt, die deert geen kwaad;
Uw tent zal veilig wezen.
Hij zal zijn engelen gebiên dat z’u op weg bevrijden:
gij zult hen in gevaren zien
voor uw behoud’nis strijden.
Ps. 91:5