Op een verse en levende weg, welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees. Hebreeën 10:20
Onze gezegende Hogepriester stond op uit de doden, nadat Hij Zijn heilige lichaam en ziel als zondoffer had geofferd, en voer op ten hemel in Zijn zuivere en heilige mensheid, gesymboliseerd door het heilige linnen gewaad dat Aaron droeg toen hij binnen het voorhangsel trad, om daar dat onderdeel van zijn priesterambt te vervullen, namelijk voor ons te bidden. Dit was prachtig gesymboliseerd, zoals hiervoor reeds aangegeven, door de hogepriester die de fijn gestoten wierook binnen het voorhangsel brengt, samen met het verzoenende bloed. De wierook was fijn gestoten, verbrijzeld, niet gesneden, niet alleen opdat de geur zich dan vrijer zou verspreiden als hij door de kolen was aangestoken, maar om het leed en de smart van onze vreselijk lijdende Hogepriester te symboliseren. ‘Doch het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen’ (Jes. 5 3:10). ‘Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld’ (Jes. 53:5). De kolen van het altaar stonden voor de toorn Gods, want het vuur op het altaar, als eerste aangestoken door de Heere zelf (Lev. 9:24), werd nooit uitgemaakt. Er werden niet alleen alle hele brandoffers op verbrand, maar elk deel van de andere offers, zoals het vet van het zondoffer, dat er voor dat bijzondere doel op werd gelegd. De wolk wierook die het heiligdom vulde, en de genadezetel bedekte, vertegenwoordigde de geuren van de huidige voorspraak van onze grote en roemrijke Hogepriester in de hemel. En het bloed, op en voor de genadezetel gesprenkeld, symboliseerde ‘het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel’ (Hebr. 12:24), zelfs dat kostbare bloed ‘dat reinigt van alle zonde’,dat Hij met Zich meenam naar de hemel toen Hij daar in Zijn heilige mensheid naar binnen ging, en de doeltreffendheid ervan om een schuldig geweten te reinigen van vuil, schuld en dode werken, een levende God te dienen, maakt Hij nog steeds kenbaar wanneer de Heilige Geest de dingen van Christus neemt en ze aan de ziel met Zijn eigen goddelijke kracht openbaart.
Lezen: Exodus 30:22-38