Doet gij u dit niet zelf, doordien gij de Heere uw God verlaat, ten tijde als Hij u op de weg leidt? Jeremia 2:17
Ik geloof, dat niemand beter weet dan ik zelf, dat wij niets kunnen doen van een geestelijke natuur, dat ons nabij God brengt; maar ik ben tegelijk verzekerd, dat wij vele dingen kunnen doen, die ons van God afvoeren. Elk drupje van genoten barmhartigheid, elk lichtstraaltje der hoop, elke zoete toepassing der waarheid aan het hart, elk gevoel van aandeel te hebben aan Hem, elk gezegend getuigenis, elke hemelse toelaching, elke tedere zucht en geestelijke gewaarwording, zij zijn alle uit God. Indien ooit mijn hart is vernederd geweest, mijn geest beïnvloed, mijn ziel bewaterd, indien Christus ooit dierbaar geworden is, het is alles door Zijn genade; het is alles geschonken uit vrije, soevereine genade, zonder geld en zonder prijs. Maar kan het ontkend worden — ik voor mij kan het niet ontkennen — dat wij door onze vleselijkheid, onbestendigheid, wereldgelijkvormigheid, onachtzaamheid, ondankbaarheid en het vergeten en verlaten van de God onzer barmhartigheden, voortdurend een magerheid, onvruchtbaarheid, dodigheid en donkerheid over onze zielen halen? Aldus worden wij genoodzaakt uit te roepen: „Schuldig, schuldig!” om onze mond in het stof te steken, onszelf als onrein te achten en in waarheid te belijden de grootste der zondaren te zijn en de minste van alle heiligen. En toch opent de Heere in Zijn verborgen handelingen juist een weg om Zijn soevereine genade en barmhartigheid te kunnen bewijzen. Hoe meer wij onszelf veroordeeld, gevoelen, afgesneden, gekloofd en gewond door onze zoude en dwaasheid, door onze afwijkingen en omzwervingen buiten God; hoe lager wij zullen bukken, hoe meer wij onze mond in het stof steken zullen en hoe vrijer wij onze nietigheid voor Hem zullen belijden. En indien het de Heere zou behagen in deze gewichtige ogenblikken onze blinde ogen te openen om iets te zien van het dierbaar bloed des Lams, om een zoete belofte aan onze ziel toe te passen, of ons hart te brengen onder een gevoel van Zijn goedertierenheid en barmhartigheden, hoe zoet en gepast is dan die genade, waar zij over alle bergen en heuvelen van zonde en schande heen komt. Alzo wordt de goedertierenheid Gods als het ware teruggekaatst op en door onze nietigheid en onreinheid, gelijk wij somtijds de zon zien schijnen op en teruggekaatst worden door een zwarte wolk. De zwarte wolk van onze onreinheid dient slechts om de heerlijkheid der stralen van vrije genade en de schitterende stralen van de Zon der gerechtigheid te verhogen.