Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk de toorn behouden. Psalm 103:8, 9
God is toornig en terecht toornig over de zonden van zijn volk. Hij haat de zonde met een volkomen haat; Hij kan niet ophouden tegen haar te toornen. Zij is zo in strijd met de reinheid en de volmaaktheid van zijn heilige natuur, dat, waar Hij ook de zonde ontmoet, zijn verontwaardiging tegen haar ontsteekt. En niet vóórdat wij een ontdekking en openbaring van Christus hebben, ons verzekerende, dat wij deel hebben aan zijn kostbaar bloed en volbracht werk, kunnen wij de toorn Gods tegen onze zonden onderscheiden van de toorn Gods tegen ons. Maar wanneer het de Heere behaagt ons enigszins zijn goedheid en barmhartigheid in de Persoon en het werk van zijn lieve Zoon te openbaren, dan kunnen wij door het oog des geloofs zien, dat Hij, ofschoon toornig op onze zonden, niet toornig is op ons, maar ons in de Geliefde aanneemt, ons in Hem uitverkoren hebbende van vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk voor Hem zouden zijn in de liefde. Zo zal Hij niet eeuwiglijk zijn toorn behouden. En waarom? Omdat hij verzoend en weggedaan is. De volzalige Heere heeft een offer voor de zonde aangeboden; de straf en de schuld der zonde weggedaan, verzoend en voldaan, en aldus zijn toorn en brandend misnoegen tegen de zonde zijns volks weggedaan; want de gehele toorn Gods over hun zonde en over hen zelf werd geladen op de Persoon van Jezus, als Hij daar stond als onze Plaatsvervanger, en aan het kruis hing als een bloedig Offer, dat de zonde uitdelgde door zijn eigen offerande. Dat is de reden, waarom Hij niet eeuwiglijk zijn toorn behoudt, daar Hij door de voldoening van onze gezegende Heere is bevredigd.
Komt, maakt God met mij groot!
Verbreidt, verhoogt met hart en stem
de nooit volprezen naam van Hem,
die ons behoedt in nood.
Ik zocht in mijn gebed
de Heer ootmoedig met geween,
Hij heeft mij in angstvalligheên
geantwoord, mij gered.
Ps. 34:2