Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. Jesaja 40:29
Het volk Gods is dikwijls in die staat, dat „het geen kracht heeft.” Al hun kracht schijnt uitgeput en hun sterkte geheel versmolten; de zonde schijnt de overhand over hen te hebben gekregen; het is hun als hadden zij noch de wil, noch het vermogen, om de loopbaan te lopen, die hun is voorgesteld, of in de weg des Heeren te volharden. En toch hebben zij dan zelfs kracht; want er staat geschreven: „Hij vermenigvuldigt de sterkte”. Er staat niet: Hij geeft, verleent, deelt kracht mede; maar: „Hij vermenigvuldigt de kracht.” Hoe kan dat zijn? Wij moeten kracht hebben, om onze zwakheid te gevoelen. God moet zijn macht doen blijken, om ons in staat te stellen in nietigheid en hulpeloosheid neer te zinken. Daarom staat er: „Hij vermenigvuldigt de sterkte.” Het is als wilde het zeggen: Is juist niet het vermogen om in menselijke zwakheid, hulpeloosheid en nietigheid neer te zinken, sterkte? Zo is het in Gods verborgen wegen. En daarom „vermenigvuldigt Hij de sterkte” aan hen, die geen kracht hebben (met andere woorden: aan hen, die het in hun eigen consciëntie gevoelen, dat zij volstrekt geen kracht hebben, die alle natuurlijke sterkte en wijsheid missen). De Heere nu „vermenigvuldigt de sterkte” op een zeer geheimzinnige wijze. Dikwijls doet Hij in alle stilte en in het geheim krachten droppelen in de ziel. Wij moeten niet juist altijd grote openbaringen verwachten. Dat is de wijze niet, waarop God gewoonlijk de sterkte vermenigvuldigt. Als Hij de ziel bezoekt, openbaart zich dit door vruchten en gevolgen, en meer door het te zien als het voorbij is, dan door een onmiddellijke opwekking. De verleende kracht is gemakkelijker te gevoelen dan de hand te zien, die ze verleent. In dit opzicht gelijkt het meer op de nieuwe geboorte, waarvan de Heere zegt: „De wind blaast waarhenen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet vanwaar hij komt, en waar hij henengaat.” (Joh. 3:8).
Gij hebt, o Heer, in ’t dood’lijkst tijdsgewricht
mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen.
Ps. 116:5