Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Romeinen 12:1
Indien de Zoon van God ons verlost heeft door Zijn bloed, dan behoort al wat wij zijn en hebben Hem toe; ons lichaam, onze ziel en geest behoren Hem. Niets is ons eigendom; wij zijn door een dure prijs gekocht. Door het afleggen van Zijn dierbaar leven voor ons, heeft Hij ons verlost tot Zichzelf, opdat wij Hem tot een bijzonder volk zouden zijn, en Hem niet alleen opofferen de kalveren onzer lippen, maar Hem geven ons lichaam, onze ziel, onze geest, geheel ons vermogen, ja ons leven zelfs; al wat wij zijn en hebben behoort Hem krachtens Zijn soeverein recht. Hij heeft er recht op, daar Hij niet alleen onze Schepper, maar ook onze Verlosser is, ons gekocht hebbende door Zijn dierbaar bloed. Wanneer wij Zijn genade in onze ziel warm gevoelen, kunnen wij dan ons lichaam en onze ziel Hem onthouden? Let eens op Abraham. Toen God hem riep en zeide: „Abraham!” wat was zijn antwoord? „Hier ben ik”. Hier is mijn lichaam, hier is mijn ziel, hier is mijn alles; hier is mijn vrouw en mijn zoon, het is alles te Uwer beschikking. Wat zal ik doen, Heere? Neem ze, ze zijn allen Uwe. Gij hebt er recht op en Gij moet met hen doen zoals het recht is in Uw ogen. Onder deze indrukken dan moeten wij onze lichamen in Zijn hand stellen en onze zielen niet achterhouden. Want wat is de doos zonder het juweel? Wat is het lichaam zonder de ziel? Zal de Heere het lichaam aannemen als de ziel achterwege blijft? Het is papisterij, het lichaam te geven en de ziel achter te houden. Zo is het niet met het volk van God. Zij bieden hun lichaam aan, maar met hun lichaam ook de ziel, die in het lichaam huist; het lichaam met zijn inwoner, de juweeldoos met de juwelen er in. Maar wat is het, het lichaam aan te bieden? Zij moeten het stellen als een levende offerande. De Heere neemt geen dode offeranden aan. Gij herinnert u, dat onder de Joodse wet de offerande een levend dier moest zijn, en dat zonder enig gebrek. Geen dood lam of bokje, maar een levend dier, volmaakt in zijn soort, moest als slachtoffer geofferd worden. Zo ook als wij onze lichamen de Heere geven, moet het een levende offerande zijn. Het mag wel eens gevraagd worden: Wat hebben wij voor de zaak Gods geofferd? Worden wij geroepen ons bezit, onze afgoden, genegenheden, naam, onze roem en wereldse belangen op te offeren, en hebben wij aan deze roepstemmen gehoor gegeven? Abraham offerde Izak niet, totdat de Heere hem riep dit te doen, doch toen de Heere hem daartoe geroepen had, gaf hij direct aan deze roepstem gehoor. Evenzo behoorde het te zijn met degenen, die wandelen in de voetstappen van de gelovige Abraham. Indien zij geroepen worden, gelijk zij allen vroeger of later geroepen worden, om offeranden op te offeren, dan behoren zij daaraan gevolg te geven. Welnu, in het stellen van onze lichamen tot een levende offerande, stellen wij die ook tot een heilige offerande, omdat hetgeen in het geloof gedaan wordt, door God wordt aangenomen als geheiligd door Zijn Geest. Indien wij offerande doen, zonder het werk van de gezegende Geest in ons hart, dan is het een dode offerande. De mannen gaan in monnikenkloosters, en verschalkte vrouwen in nonnenkloosters; zij worden zusters der barmhartigheid en wat niet al meer, en zij offeren hun lichamen als een offerande Gode; maar dit dit is geen levende offerande, omdat er geen geestelijk leven is, noch in de offeraarster, noch in het offer. Doch wanneer wij opofferen onze warmste genegenheden, onze vooruitzichten in dit leven, alles wat het vlees bemint, omdat het Evangelie dit van onze handen vordert, en wij doen dit omdat de liefde van Christus ons dringt, dan is dit een levende offerande en zij is heilig, omdat zij ontspringt uit de heiligende invloeden en bewerkingen van de Heilige Geest. Wij, in waarheid in onszelf blikkende, zien er geen heiligheid in, want de zonde mengt zich in alles wat wij betrachten, maar de ogen Gods onderscheiden het kostelijke van het snode. Hij aanschouwt de zuiverheid van Zijn eigen werk, en Hij kan, wat wij niet kunnen, onderscheiden de werking van de Geest en de werking van het vlees. God ziet op hetgeen Zijn eigen Geest inspireert en Zijn genade werkt, en dit neemt Hij als heilig aan.