Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. 1 Petrus 1:2
Wanneer wij zien en gevoelen, dat wij elk ogenblik van ons leven genade nodig hebben, dan bemerken wij dadelijk een schoonheid in hetgeen waarom wij vragen; een buitengewone schoonheid. Wij kunnen de lengte van een straat niet afleggen zonder te zondigen. Ons vleselijk gemoed, onze ijdele inbeeldingen staan op de uitkijk om kwaad te doen. Alle toegangen van ons hart staan er voor open, en wij loeren als een Arabier in de woestijn of gelijk een op roof uitzijnde nachtdief op elke gelegenheid loert om in het openbaar of in het geheim te plunderen. Inderdaad, met onze gevallen natuur zondigen wij bij elke ademtocht, tenzij wij weerhouden en beïnvloed worden door genade. Wij hebben derhalve genade voor genade nodig, of volgens de woorden van onze tekst, dat de genade vermenigvuldigd worde in verhouding tot ons zondigen. Moet ik zeggen in verhouding? Neen, zelfs indien de zonde de overhand neemt, gelijk wij tot onze schaamte en smart dit weten, hebben wij nodig, dat de genade meer overvloedig worde. Wanneer het water laag afebt, komen de modder en het slijk boven; evenzo is het in het geestelijk leven, dan komt het vuil der zonde openbaar en dan hebben wij nodig het springtij der genade, opdat het slijk en vuil verdreven worde in de diepte van de oceaan, en de zonde, gezocht zijnde, niet meer gevonden worde. Zo behoeven wij genade, vrije genade, dagelijkse genade, genade des morgens en elk ogenblik, in het toekomende en al onze dagen; genezende, verlevendigende, herstellende, reddende, heiligende genade. Wij hebben nodig vermenigvuldigende genade tegenover al onze ellende, zonde en onophoudelijke afwijkingen. Wij hebben genade nodig om te geloven, genade om te hopen, genade om lief te hebben, genade om te strijden, en genade om te overwinnen; genade om staande te blijven, genade om te leven en genade om te sterven. Elk ogenblik van ons leven hebben wij onderhoudende, bewarende en wederhoudende genade nodig; want het is zoals een goed man eens zeide: „Indien de Heere ons voor een ogenblik loslaat, laat Hij ons voor dat ogenblik te lang los”. Maar bij de genade voegt de apostel „vrede”. De zonde verbreekt onze vrede en brengt onze ziel op een afstand van God. Ook beproevingen en verzoekingen, zonden en smarten, komen ons elke dag voor om onze rust te verstoren. Wij hebben dan evenzeer nodig, dat de vrede vermenigvuldigd worde als de genade. Vrede gelijk een rivier, die altijd stroomt; vrede gelijk de zee, waarvan het getij, alhoewel het ebt, nochtans hoger klimt dan het valt. Wij hebben ook de vrede nodig, om onze harten in de waarheid en in de liefde daarvan te bevestigen; opdat wij zouden bewaard worden van met allerlei wind van leer te worden omgevoerd. Wij worden menigmaal gevangen in de listige strikken des duivels, en wij hebben nodig, dat de vrede in onze ziel hersteld worde. Wanneer zij dan treurig verbroken ligt en de zonde ons met schuld en verwarring vervult, dan behoeven wij de vrede om al deze wonden te helen en onze zielen krachtiglijk te bevestigen in het Evangelie des vredes. En wanneer wij zullen geroepen worden om de donkere vallei van de schaduw des doods in te treden, wat zullen wij dan nodig hebben, dat de vrede vermenigvuldigd worde, opdat wij geen kwaad zouden behoeven te vrezen en ondervinden, dat de vertroostende stok en de ondersteunende staf ons geschonken zijn. Zo kunnen wij dus nooit te veel genade en te veel vrede hebben. Hoe meer wij van de zonde kennen, hoe meer wij de genade zullen behoeven, en hoe meer wij kennen van kommer en verdriet, hoe meer wij de vrede zullen nodig hebben en waarderen.