De Heere maakt arm en maakt rijk. 1 Samuël 2:6
Om geestelijk een bedelaar te zijn, moet de mens niets hebben dat hij niet door smeekbeden verkrijgt. Maar wat is het vernederend voor de natuur, verpletterend voor de trots van de mens, dat hij van nature niets geestelijk goeds kan doen, dat hij zijn eigen hart niet opnieuw kan scheppen, dat hij zijn eigen ziel niet kan redden, dat hij niet kan geloven, noch hopen, noch liefhebben — kortom, dat hij zich door geen enkele eigen wil of kracht aan Gods goedgunstigheid kan toevertrouwen! De bedelaar heeft niets om mee te werken of te handelen. Als hem maar een stukje grond werd gegeven, zou hij het kunnen bebouwen; als hij maar een beetje geld had, zou hij ermee kunnen kopen en verkopen. Maar hij heeft niets om mee te beginnen, geen enkel uitgangspunt, want ‘ de armoede der geringen is hun verstoring’ (Spr. 10:15). Ik heb het over iemand die, laten we zeggen, door ziekte tot armoede is gebracht, niet over straatbedelaars, die meestal bedriegers zijn. Net zo met Gods kinderen; als ze maar konden werken, als ze maar een stukje grond konden bebouwen en een geestelijke oogst binnenhalen; of als ze maar een beetje geld ter beschikking hadden om mee te beginnen, dat ze zouden kunnen uitzetten om met rente terug te krijgen, wel, dan zouden ze geen bedelaars zijn.
Maar dat alles zo uit hun greep is geraakt, dat ze geen enkel goed ding meer hebben dat ze hun eigendom kunnen noemen, en dat ze daarom moeten bedelen, en uitroepen en smeken bij de Heere om al het geestelijke en genadige, wat is dit vernederend voor een mens! Toch weten Gods kinderen dat ze er in moeten wandelen. Hebt u, heb ik, ooit iets gekregen dan door te bedelen? Moeten Gods dienstknechten niet om bijna elke preek bidden, uitroepen en zuchten om bijna elke tekst, om kracht in hun ziel te ervaren, om gedachten ingeblazen te krijgen, en om woorden gedicteerd te krijgen? En moeten Gods kinderen, de toehoorders, niet aan de voetbank van de genade om elke zegen smeken die ze hopen te ontvangen, om elk gunstig teken, om elk getuigenis, elke glimlach, elk bewijs, elke blijk dat ze Gods kinderen zijn? Moeten Gods kinderen niet, heel aanhoudend, de genadetroon bestormen opdat ze die barmhartigheden als een vrije gave mogen ontvangen, zonder welke ze niet getroost kunnen leven, noch zalig kunnen sterven? Als u geen bedelaar bent, als u nog een beetje geld bezit, een eigen veldje om te bebouwen, bent u niet geschikt voor het koninkrijk Gods. Elke cent uit de voorraad van de natuur moet worden uitgegeven voordat u uit de volheid van Christus kunt ontvangen, genade voor genade. Tot u een bedelaar bent, hebt u geen zichtbaar recht op evangeliezegeningen.
Lezen: Markus 10:46-52