Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis; die geen stad ter woning vonden. Psalm 107:4
„Zij dwaalden in de woestijn in een weg der wildernisgeen gebaande weg; een weg, in welke ieder alleen moet gaan; een weg, waar geen gezelschap de wandelaar opbeurt, en zonder enige wegwijzer. Dit is een kenteken voor het kind van God, dat het pad waarop hij wandelt, voor zijn eigen gevoel, een eenzame weg is. Dit vermeerdert zijn werkzaamheid zeer, daar het hem is, als ware die weg alleen voor hem. Zijn moeilijkheden zijn van dien aard, dat hij niet kan geloven dat een andere levende ziel zulk een strijd heeft; de vurige pijlen, die door de Boze in zijn ziel vallen, zijn zo, dat hij niet kan geloven dat enig kind van God zo geoefend wordt als hij; de duisternis zijner ziel, het ongeloof en de ontrouw van zijn hart en de werkingen van zijn eigen bederf zijn zodanig, dat hij gelooft dat niemand ze ooit zo gekend heeft. Ze zijn zonder enige andere troost dan die, welke van God komt; zonder een andere gids, dan die God hem geeft, zonder andere steun dan van die eeuwige armen, die onder hem zijn uitgebreid; in één woord, in die staat te verkeren, waarin de Heere alleen moet verschijnen en waar Hij alleen kan verlossen, is zeer moeilijk. Maar het is juist dat moeilijke van die weg, dat deze nuttig voor hem maakt. Al het rusten op de vleselijke arm moet weggenomen worden; alle steunsels voor de ziel, behalve die almachtige Steun die niet faalt, moeten geheel worden afgewezen. En de Heere zal zorgen, dat zijn kinderen alleen met Hem te doen hebben; dat zij geen ware troost vinden, dan die uit zijn tegenwoordigheid ontspringt, en geen vaste getuigenissen dan die, welke in zijn ziel worden gefluisterd door zijn eigen lippen. Zijn doel is ons van het schepsel af te trekken; ons te verhinderen op menselijk erbarmen en medelijden te steunen en ons zo ver te brengen, dat wij uitsluitend op Hem vertrouwen, Wiens barmhartigheid niet faalt, geheel en alleen zich op Hem te verlaten, Die „vol is van mededogen en barmhartigheid.”
Vest op prinsen geen betrouwen,
waar men nimmer heil bij vindt:
zoudt g’ uw hoop op mensen bouwen?
Ps. 146:2