Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten; en zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op de eeuwige weg. Psalm 139:23, 24
Het volk van God kan zijn godsdienst niet oefenen op krediet; het kan niet tevreden zijn met de goedkeuring van deze of die goede man. Het moet een godsdienst hebben, door God Zelf gewrocht. Ten opzichte van zijn godsdienst wordt het dikwijls in het onderzoek gebracht, waar het vandaan komt. Bevindt gij het niet alzo en kost het u niet menig onderzoek? Wanneer gij bijvoorbeeld terneergeslagen zijt, komt gij in het onderzoek of dit wel spruit uit een heilige droefheid over de zonde. Indien gij vertroost wordt, kunt gij die troost niet aannemen; zij moet een doorslag vinden in de schaal des Evangelies. Ontmoet gij uitreddingen in de weg der voorzienigheid, gij kunt ze niet achten als zo vele bewijzen, dat het wel is met uw ziel. Zo moet gij elke stap, die gij doet, wel onderzoeken en wegen, of het van God is. De dode belijders, de huichelaars in Sion, beproeven hun godsdienst nooit en wegen hem niet op deze wijze. Zij kennen van de inwendige beproevingen niets. Zij nemen alles voor goed aan en nestelen zich onder de vleugelen van deze of gene goede man; en wordt door sommige leraars hun stempel op hun godsdienst afgedrukt, zij wandelen vergenoegd henen. Maar het volk van God moet hun bewijzen van God Zelf hebben; en zij zullen dikwijls zichzelf onderzoeken of dat werk in hun ziel in de ure der beproeving wel stand zal houden. En indien het de Heere behaagt op hun geschrei in hun ziel te verschijnen en klare bewijzen te schenken, dat het werk in hun ziel van boven is, dan wordt hun hart vervuld met dankbaarheid, de dingen van de tijd geraken op de achtergrond en hun genegenheden wordt opgewekt om uit te gaan tot die gezegende fontein, waaruit zij zijn neergekomen. Zo zijn de zaken, die tegen hen schenen te zijn, juist te hunnen nutte, en zij trekken hun zoetste vertroostingen uit hun zwaarste verdrukkingen. Zij zouden hun beproevingsweg met al het bittere, daaraan verbonden, niet gaarne verwisselen voor de met bloemen bezaaide weg, waarop zij duizenden zien wandelen, wetende, dat een godsdienst zonder beproevingen en verzoekingen de ziel zal leiden in het onuitblusselijk vuur. Zo bevinden zij bij ogenblikken, dat er uit hun beproevingen nog iets goeds voortkomt, en willen zij liever al hun dagen beproefd en gelouterd worden en dragen hetgeen de Heere hun oplegt, dan te wandelen op de weg, die iemand recht schijnt, maar waarvan het einde is het eeuwig verderf. Zij verkiezen liever te wandelen onder de kastijdende hand Gods, dat hun een onderwijs is, dat zij kinderen zijn en geen bastaards, dan te wandelen in een weg, die het vlees bemint, doch waarvan het einde is de eeuwige rampzaligheid.