Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen. 2 Korinthe 6:17
Als we verstrikt zijn in de liefde van de wereld, en door wereldse bekommernissen zijn gebonden en gekluisterd, en als de geest van de wereld heerschappij voert in onze ziel, dan is elke belijdenis krachteloos, zo niet zonder waarde. Wij mogen de taal van het gebed gebruiken, maar het hart heeft er geen deel aan; wij mogen het hoofd opwaarts heffen bij de belijdenis van de Waarheid, maar haar kracht en zegen worden noch gekend, noch gevoeld. Om enige gemeenschap met de Heere te genieten, hetzij bij het kruis of bij de troon, moeten wij uit het midden van die wereld gaan, die in vijandschap is tegen Hem. Wij moeten ook uit onszelf uitgaan, want ons eigen ik te verloochenen, te verzaken en het te verlaten leidt tot de ware grondslag van levende godzaligheid. Er moet een “doden zijn van de daden des lichaams door de Geest”; een “voortdurende overgave tot de dood, om Jezus’ wil; opdat ook het leven van Jezus geopenbaard worde in ons sterfelijk vlees”; en zo er geen afscheiding is van onszelf door eigen kruisiging, zo is er ook geen wandelen aan de hand van Christus, geen ware vereniging, geen hemelse gemeenschap met Hem; want er kan evenmin deelgenootschap zijn tussen Christus, de ziel en het eigen ik, als er deelgenootschap zijn kan tussen Christus, de ziel en de zonde.
De Heer bewaart de ziel die Hem bemint,
maar Hij verdelgt, die Hij godd’loos bevindt.
Mijn blijde tong zal roemen in de Heer
en alle vlees zal juichen tot Gods eer.
Elks juichend hart zal Uw geducht vermogen,
de grote sterkte van Uw arm verhogen.
Ik zal mijn stem met aller lofzang paren
en overal Uw grootheid openbaren.
Ps. 145:7 en 2b