En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen; erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Romeinen 8:17
O, hoe zalig is het, een kind Gods te zijn! Kan het hart het ooit bevatten, of de tong het uitdrukken, welke de hoogten en diepten der genade en heerlijkheid, de veiligheid, het geluk, de eer, de zegen en het genot is van een erfgenaam Gods en een mede-erfgenaam van Christus te zijn? Wij zullen spoedig ons sterfelijk lichaam moeten afleggen; spoedig de onzichtbare wereld ingaan. Wel mogen wij ons dan afvragen, welke onze vooruitzichten voor de eeuwigheid zijn. Waar zal dan onze erfenis zijn? Zal het eeuwige ellende en smart, een wenen en knersing der tanden zijn, of de geneugten, die aan Gods rechterhand zijn, eeuwig en altoos? Hebben wij enig bewijs of getuigenis, dat wij kinderen Gods zijn? Heeft de Geest ooit enige rechtstreekse of zijdelingse geluigenis gegeven van ons kindschap, van erfgenaam te zijn? Wanneer wij een blik terugslaan op onze ervaringen, kunnen wij dan bewijzen vinden, dat wij met geloof en hoop, als gezonde getuigen naar de Schrift, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus zijn? Kunt gij op die gedenkwaardige tijd terugzien, toen het de Heere behaagde voor de eerste maal op uw geweten te werken en u van zonde te overtuigen? Kunt gij enig vast en stellig teken of bewijs vinden, dat gij een deelgenoot zijt van de zaligmakende en heilig- makende genade, uit God geboren, als een pelgrim en vreemdeling van de wereld gescheiden, op reis naar het hemelse vaderland? Het betekent niets zich te verlaten op de getuigenis van mensen, of op een ijdele hoop, die haar oorsprong heeft in een hart, vol eigengerechtigheid en bedrog. Het is de meer of minder duidelijke getuigenis van de Geest, met onze geest de openbaring van zijn tegenwoordigheid en liefde, die alleen een kind van God gerust kan doen zijn, dat hij is een deelgenoot zijner genade en heerlijkheid.
Hij heeft de kracht zijns werks getoond
aan ’t volk, waarbij Hij gunstrijk woont.
Hij gaf ten hunnen nutt’ en voordeel
hun d’ erve van het heidendom.
Des Heeren werken zijn alom
en altoos waarheid, recht en oordeel.
Ps. 111:2