Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding. Filippensen 3:10
Een van de grootste zegeningen die voortkomen uit de bevindelijke kennis van de kracht van Zijn opstanding is de zichtbare rechtvaardiging erdoor van iedereen die in de Zoon van God gelooft, overeenkomstig de woorden: ‘Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking’ (Rom. 4:25) .We hebben de uitdrukking ‘de zichtbare rechtvaardiging’ gebruikt, want de uitverkorenen worden niet werkelijk door Christus’ opstanding gerechtvaardigd, maar door de toeschrijving van Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid, zoals de apostel zegt: ‘Zo dan, gelijk door een misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis; alzo ook door een rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die ene mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Eén velen tot rechtvaardigen gesteld worden’ (Rom. 5:18, 19). De opstanding van Jezus uit de doden is daarom niet de oorzaak van de rechtvaardiging, maar het zichtbare bewijs dat Zijn gehoorzaamheid aan de wet ter wille van hen werd aanvaard, en dat zij samen met Hem werden opgewekt als gerechtvaardigde mensen, want ‘in de Heere’, dat wil zeggen, ingevolge vereniging met Hem, ‘zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad van Israël.’ (Jes. 45:25). En dit werden zij op zichtbare wijze toen hun Verbondshoofd werd opgewekt en openlijk van alle wettelijke beschuldigingen werd vrijgesproken. Welnu, zoals de opstanding van Christus de zichtbare rechtvaardiging van hun persoon was, zo is kennis van haar kracht de zichtbare rechtvaardiging van hun geweten. Want tot Christus aan de ziel wordt geopenbaard als opgewekt uit de doden, zit zij opgesloten onder de wet, vol schuld en veroordeling, een gevangene in de kuil waar geen water in is (Gen. 37:24). Als Hij echter wordt geopenbaard, of liever gezegd, als Hij Zichzelf openbaart — hetgeen Hij niet zou kunnen doen tenzij Hij levend was geworden uit de doden – bezegelt Hij het geweten met rechtvaardiging. ‘Ik breng,’ zegt Hij, ‘Mijn gerechtigheid nabij’ (Jes. 46:13), hetgeen Hij doet als Hij de ziel met de klederen des heils bekleedt en haar de mantel der gerechtigheid omdoet (Jes. 61:10).