Ik hef mijn ogen op tot U, die in de hemel zit. Psalm 123:1
O, welk een eenvoudig, gepast, volkomen en gezegend geneesmiddel is dit tegen al onze rampen, wanneer het de Heere behaagt onze ogen te openen, en ze op Hem te vestigen. Hij moet alles doen. Zullen de ogen op Hem gevestigd zijn, dan moet Hij ons eerst ogen geven; zullen ze tot Hem opgeheven worden, dan moet Hij ze opwaarts richten; zullen ze op Hem gevestigd zijn, dan moet Hij ze open houden. Het is goed in die toestand te verkeren. Er zijn tijden en gelegenheden misschien, dat wij geen godsvrucht hoegenaamd schijnen te hebben; wanneer wij zien en weder zien en niets vinden. Waar is onze geestelijkheid? Waar zijn onze hemelse gezindheden? Waar is onze volheid des geestes in het gebed? Waar onze nauwgezetheid van geweten? Waar onze vreze Gods? Waar onze overpeinzingen over Gods Woord? Wie zien en zien en zien weder — zij schijnen verloren. Nu worden wij, te midden dier onzekerheid, misschien in een moeilijke strijd, in droefenis, in verzoeking, in vrees gebracht, of in iets, dat zwaar en machtig op de ziel drukt. Nu is het de tijd, dat wij onze godsvrucht nodig hebben. Maar zij is verdwenen, ons ledig, behoeftig, naakt en arm aan onszelf overlatende, wat de zegen en de troost van onze godsdienst aangaat, die schijnen wij niet te hebben. Dit is een ontledigend werk: het is als het ware de ziel tot op het been ontkleden. Maar welk een voorbereiding om de godsdienst, die van Boven is, te ontvangen! Hoe moet het vat ontledigd worden van het onreine water van eigen godsdienst; hoe moet het gespoeld en gewassen worden, om het zuivere water van hemelse godsdienst uit de Goddelijke fontein te ontvangen, God vermengt nooit de zuivere stroom van hemelse godsdienst met het vuile, troebele water van onze eigen godsdienst. Wij moeten tot op de laatste droppel toe van onze natuurlijke godsdienst ontledigd worden, om de geestelijke, die van Boven is, in onze ziel te ontvangen. Ware godsvrucht bestaat hoofdzakelijk uit twee delen — geledigd, ontkleed, ontbloot en arm gemaakt, en dan gekleed en vervuld worden uit de volheid van Christus.
Mijn beê, met opgeheven handen,
klimm’ voor uw heilig aangezicht,
als reukwerk voor U toegericht,
als offers die des avonds branden.
Ps. 141:2