Zeg tot mijn ziel: Ik ben uw heil. Psalm 35:3
Om het water goed te houden, moet het voortdurend stromen; en om het leven Gods in de ziel te behouden, moet er voortdurend oefening zijn. Daarom heeft ’s Heeren volk zo velerlei strijd, beproeving, pijnlijke oefeningen, diepe smart, en zware verzoekingen, om ze levend in God te houden; om hen buiten die trage, vadsige, ellendige staat van vleselijke gerustheid en dodelijke verzekerdheid te brengen en te houden, waarin zo menigeen schijnt ingeslapen te zijn; ingeslapen, gelijk de zeeman in de top van de mast, niet wetende welk een verschrikkelijke golf daar beneden hem bruist. Daarom beproeft de Heere de rechtvaardigen. Hij wil niet toelaten, dat zijn volk stille zij in Zion; dat het op zijn droesem ruste en in een ellendige Moabietische toestand gerake. Daartoe zendt Hij bezoekingen over hen en laat Satan toe hen te verzoeken en te belagen. En onder dat gevoel verwekt de Heilige Geest in hen nu en dan deze verzuchting en uitroep: „Zeg tot mijn ziel: Ik ben uw heil!” Gij, Heere, Gij alleen kunt mij redden; niets dan uw stem kan van vrede tot mijn geweten fluisteren; niets dan uw bloed kan de schuld, die als een zware last op mijn hart drukt, wegnemen; niets dan uw liefde, door de Heilige Geest in mij uitgestort, kan mijn ziel in U gelukkig maken.
„Zou God zijn gena vergeten,
nooit meer van ontferming weten,
heeft Hij zijn barmhartigheên
door zijn gramschap afgesneên?”
’k Zei daarna: „Dit krenkt mij ’t leven,
maar God zal verand’ring geven.
D’Allerhoogste maakt het goed:
na het zure geeft Hij ’t zoet”.
Ps. 77 : 6