En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden. Mattheüs 11:6
Wat voelt u in uw hart voor Jezus? Wat is de ernstige begeerte van uw ziel? Dat Hij mocht komen en woning maken in uw hart? Dat Hij uw ziel mocht bezoeken met het licht van uw aangezicht? Dat Hij uw geweten mocht besprengen met Zijn bloed? Dat Hij Zich in uw nabijheid stelde, zich dierbaar en kostelijk voor u maakte? Acht u één woord van Zijn lippen dierbaarder dan duizend werelden? Een lach van Zijn gelaat dierbaarder dan duizenden aan goud en zilver? Dan bent u gezegend. U ergert u niet aan de donkere bergen van dwaling. U ergert u niet aan de volmaaktheden van de Zoon Gods. U ergert u niet aan een vrij Evangelie, een onvoorwaardelijke behoudenis. Nee, de Heere heeft in Zijn genade uw vooroordelen gedood, uw vijandschap vernietigd, en er u toe gebracht het Evangelie aan te nemen als een kind. Goed, maar sommigen kunnen zeggen: ‘Ik geloof dit alles, maar dan twijfel ik of de Heere Zijn werk in mij begonnen is, of ik een van de Zijnen ben. Ik kan de kracht der Waarheid niet genieten, zoals ik wel wenste.’ Maar zegt de Heere niet: ‘Zalig is hij, die aan Mij niet geërgerd wordt?’ U ergert u niet aan Jezus. En hij, die niet aan Hem geërgerd wordt, maar die Hem kan ontvangen als de Christus Gods, in Hem kan geloven en Hem bij tijden dierbaar vinden — hij komt onder de zegen, die rijk maakt, onvoorwaardelijk rijk.
Des Heeren vrees is rein.
Zij opent een fontein
van heil dat nooit vergaat.
Zijn dierb’re leer verspreidt
een straal van billijkheid,
daar z’ all’ onwaarheid haat.
Z’is ’t mensdom meerder waard,
dan ’t fijnste goud op aard’;
niets kan haar glans verdoven.
Zij streeft in heilzaam zoet,
tot streling van ’t gemoed,
de honing ver te boven.
Ps. 19:5