Zend uw licht, en uw waarheid, dat die mij leiden; dat ze mij brengen tot de berg uwer heiligheid, en tot uwe woningen. Psalm 43:3
Een levend mens kan in waarheid de gedachte niet verdragen van stil te staan; dat wil zeggen: zodanig stil te staan, dat er geen geestelijk werk in hem plaats vindt; en nog minder kan hij het denkbeeld verdragen van terug te gaan. Hij wil voorwaarts gaan. Dikwijls is hij onvoldaan over zijn toestand; hij voelt hoe weinig hij kent; hij is wel verzekerd dat, hetgeen hij verkregen heeft in het Goddelijke leven, oppervlakkig is, zowel als van zijn onwetendheid aangaande de toekomst; hij wil voorwaarts gaan, geheel en alleen in de kracht des Heeren, geleid, bestuurd, geleerd, vastgehouden worden, niet door de wijsheid en de kracht van het schepsel, maar door het bovennatuurlijke inkomen van licht en Waarheid in zijn ziel. De troon der genade is voortdurend in wolken gehuld; God verbergt zich en hij kan Hem niet aanschouwen; de Waarheid is verduisterd, zodat hij haar niet onderscheiden kan. Hij kan dikwijls de weg niet vinden tot Christus; hij kan het pad des levens niet zien, ook niet of zijn voeten op die weg staan. Hij ziet zo weinig kenmerken van genade in zijn ziel, en gevoelt zo krachtig de werkingen van zonde en bederf, hij vindt zo weinig dingen voor en zoveel dingen tegen, zodat hij dikwijls twijfelmoedig wordt en ontroerd is in zijn geest, en er bijna een gevoel in zijn hart komt, dat hij geheel van de genade Gods is uitgesloten, dat de verborgenheid des Heeren niet met hem is, maar dat hij is een huichelaar in Sion, aan wiens ziel zelfs nooit een beginsel van wijsheid is geschonken.
Nu dan, o Heer, wat is ’t dat ik verwacht?
Mijn hope staat op U alleen!
Verlos mij door Uw onweerstaanbre kracht
van al mijn ongerechtigheên
en stel mij niet, getrouwe Toeverlaat,
de dwaze sterv’ling tot een smaad.
Ps. 39:5