Maar wij die des daags zijn, laat ons nuchteren zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm, de hope der zaligheid. 1 Thessalonicensen 5:8
Nuchterheid in de godsdienst is een zegenrijke gave en genade. In ons allerheiligst geloof is geen plaats voor lichtzinnigheid. De zaken, die onze vrede aangaan, zijn ernstige, gewichtige zaken, en zo zij enigermate zwaar en krachtig op onze ziel wegen, zullen zij die lichtzinnigheid wegnemen, die de uitdrukking is der vleselijke gezindheid. Maar nuchterheid vereist niet alleen het niet aanwezig zijn van alle ongepaste lichtzinnigheid in woorden en gedrag, maar ook van alle wilde werkingen der verbeelding in de dingen Gods. Zij kenmerkt dus die „geest ener gezonde ziel”, welke de Apostel noemt de gave Gods. Levende godzaligheid heeft, het is waar, haar verborgenheden; haar openbaringen en getuigenissen; haar geestelijke en bovennatuurlijke ontdekkingen en werkingen; maar deze alle komen door het Woord der Waarheid, hetwelk eenvoudig, krachtig en kernachtig is, en even ver verwijderd van alles wat denkbeeldig, wild of vluchtig is, als het licht is van de duisternis; en krachtig zijn als het Woord der Waarheid zelf, door welks tussenkomst, door de kracht des Geestes, die daden worden volbracht en opgewekt. Zo iemand hieraan twijfelt, laat hem dan in een ernstig ogenblik de laatste gesprekken lezen van de gezegende Heere met zijn discipelen. Hoe eenvoudig, hoe kernachtig zijn die woorden. Moet dan ook niet het geloof, hetwelk ontvangt, aanneemt en met deze woorden van genade en waarheid samenstelt de hoop, die vast ligt in de beloften, daarin uitgedrukt, de liefde, welke de genadige en verheerlijkte Persoon omvat, van Hem, die ze sprak, eenvoudig en vast zijn? Welke plaats is er dan in zulk een geloof, zulk een hoop en zulk een liefde voor opgewonden verbeelding, wilde berekeningen en valse vergeestelijking der Schrift, meer dan in het Woord des Heeren zelf?
Houd ons gemoed voor U bereid,
opdat het blij uw komst verbeid’,
daar ’t in een stil vertrouwen leeft,
dat Gij ons onze schuld vergeeft.
Avondzang :4