Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij. Psalm 40:18
Zijn er geen heilige ogenblikken in uw ziel, wanneer gij aan de Heere denkt? Wanneer gij misschien te middernacht wakker ligt, denkende over God, zijn Waarheid, zijn Liefde, zijn Woord, zijn wegen met uw ziel, en uw wensen, gebeden en verzuchtingen stijgen dan op naar zijn heilige Majesteit, is dit niet een bewijs, dat gij aan zijn naam denkt? En wees verzekerd, dat, wanneer gij aan Hem denkt, Hij aan u gedacht heeft. Zie de dartele menigte. Denkt zij aan God? Is Jezus ooit dierbaar aan haar ziel geweest? Verlangt zij naar Hem als het hert naar de waterstromen? Neen, zij zegt: „Er is geen God.” Is het niet de taal hunner lippen, het is toch de taal van hun binnenste. Door genade kunt gij echter zeggen, dat gij aan God denkt, en dus is er enig bewijs, ofschoon gij niet tot de zekerheid daarvan kunt komen, dat Hij aan u denkt. En zo Hij aan u denkt, zijn zijn gedachten goede gedachten, gedachten des vredes en niet des kwaads. Leest Hij niet in uw hart? Ziet zijn heilig oog niet tot de schuilhoeken uwer ziel? En als Hij aan u denkt, zal Hij u dan verlaten, u aan u zelf overlaten in de ure, dat gij Hem het meest nodig hebt? Neen, Hij, die van eeuwigheid aan u dacht, denkt ook aan u in de tijd, bij elke beproeving, elke verzoeking, elke ziekte, en in het gewichtige uur, als ziel en lichaam scheiden. In leven en sterven zal Hij nog uwer gedenken, en u eindelijk brengen in die hemelse woningen, waar deze twee zaken heerlijk zullen verenigd zijn— de Heere gedenkt altijd aan zijn Zoon, en zijn Zoon gedenkt aan Hem.
Want, o trouw en eeuwig Wezen,
in mijn vrezen
stut mijn hoop op U alleen.
Gij, mijn God, zult in ellenden
bijstand zenden
en verhoren mijn gebeên.
Ps. 38:15