En jaagt naar gerechtigheid. 1 Timotheus 6:11
Wij kunnen twee zaken door deze woorden verstaan. Ten eerste: de ontdekking aan het geweten van Christus’ toerekenende gerechtigheid, in de weg der rechtvaardigmaking, en ten tweede: de mededeling aan de ziel van een Goddelijke of rechtvaardige natuur, waardoor zij de vruchten voortbrengt van oprechtheid en zuiverheid voor God. Beide moeten nagejaagd worden. Maar men kan vragen: „Waarom het eerste, indien een man kennis heeft aan zijn rechtvaardigmaking en een gevoel van door God aangenomen te zijn?” Maar kan het bewustzijn van deel te hebben aan Jezus’ heerlijke rechtvaardigmaking en de inwendige getuigenis van de Geest juist niet in het genot er van verloren gaan, of althans voor een tijd zeer verminderen? Wij lezen (Lukas 15 : 8) van de vrouw, die een zilveren penning verloren had. Ontstak zij niet een kaars, en veegde zij niet het huis, en zocht zij niet in elke hoek, totdat zij de penning weergevonden had? De penning der vrouw was niet in werkelijkheid verloren; hij was nog in huis; maar voor haar gevoel was hij zo goed verloren, dat zij hem nimmermeer weer in haar bezit zou krijgen. Zo kan ook een gevoel van aangenomen en gerechtvaardigd te zijn door de rechtvaardigmaking van Christus, die kostbare penning van de munt des hemels, voor het gevoel, schoon niet in werkelijkheid, uit het hart verloren zijn. En wat zal de ziel, die hem verloren heeft, anders doen dan ijverig het huis in elke hoek bij de kaars des Geestes doorzoeken, totdat zij de penning wedergevonden heeft.
Zie op mij in gunst van boven,
wees mij toch genadig, Heer!
Eenzaam ben ik en verschoven,
ja, d’ ellende drukt mij neer.
’k Roep U aan in angst en smart,
duizend zorgen, duizend doden
kwellen mijn angstvallig hart;
voer mij uit mijn angst en noden!
Ps. 25:8