In Dewelke wij de verlossing hebben door zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden. Kolossensen 1:14
Van alle geestelijke zegeningen, die door de macht Gods aan de ziel worden kenbaar gemaakt, is de wetenschap van redding door de vergeving der zonden het moeilijkst te verkrijgen, en, eenmaal verkregen zijnde, het meest te waarderen. Hoeveel arme beproefde, geprangde, benauwde zielen zuchten en roepen op dit ogenblik, om de openbaring van deze éne zegen. Deze weten het wel, en sommige door de droevige ervaring van vele jaren slavernij en arbeid, hoe moeilijk het is de vergiffenis aan het hart bezegeld te zien. Niet dat het van Gods zijde waarlijk moeilijk is nu te vergeven, dat is in een kennelijke openbaring; want het is reeds geschied aan en voor al de uitverkorenen Gods: “En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende” (Kolossensen 2:13); en wederom: “In Wie wij hebben niet “zullen hebben,” maar “hebben”, dat is nu hebben de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de zonden. Ofschoon hij niet in staat is haar voor zichzelf te begrijpen, haar zich toe te eigenen als een persoonlijke zegen, en in zijn hart en geweten verzekerd te zijn van de vergeving van al zijn zonden, toch zijn aan iedere levendgemaakte ziel al haar overtredingen, vroegere, tegenwoordige en toekomende, vergeven. Het is een van de geestelijke zegeningen, waarmee hij gezegend is, reeds gezegend is in hemelse plaatsen, in Jezus Christus.
Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven,
die van de straf voor eeuwig is ontheven,
wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt,
voor ’t heilig oog des Heeren is bedekt.
Welzalig is de mens, wie ’t mag gebeuren
dat God, naar recht, hem niet wil schuldig keuren
en die in ’t vroom en ongeveinsd gemoed
geen snood bedrog, maar blank’ oprechtheid voedt.
Ps. 32:1