En mijn rede, en mijn prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid. 1 Corinthe 2:4
Het is niet het werk van de Geest om twijfel en vrees voort te brengen, maar om deze te overwinnen. En toch zijn wij daaraan voortdurend onderworpen. Ongelovige gedachten doorkruisen onze geest; twijfelingen komen en vragen worden geopperd. De satan bepleit zijn argumenten; een schuldige consciëntie valt al te gereed onder zijn beschuldigingen; smartelijke herinneringen van achterliggende misstappen, vallen en afwijkingen versterken de kracht van het ongeloof. Zodat om een plaats te bereiken, waar niet de minste schaduw van twijfel aan de Goddelijke werkelijkheid overblijft, en, wat meer is, ook van ons aandeel daarin, een zeldzame omstandigheid is, die alleen bereikbaar is op die gezegende ogenblikken, wanneer het de Heere behaagt in onze ziel te schijnen en de zaak te effenen tussen Hem en onze consciëntie. Maar deze twijfelingen, deze opgeworpen vragen, deze snijdende, dodende vrezen, deze bange verbeeldingen, werken tezamen ten goede en worden genadiglijk overheerst tot onze geestelijke welstand. Wat anders’ heeft ons tot de overtuiging gebracht, dat niets, behalve een degelijk bewijs, de ziel zal kunnen vergenoegen, die waarlijk van God geboren en onderwezen is? Ik moet een bewijs hebben, niets anders kan mij voldoen. Wij kunnen niet leven en sterven op onzekerheden. Het kan niet voldoen altijd in een staat vanonzekerheid te verkeren, dat wij niet weten of wij naar de hemel of naar de hel gaan, om op en neergeworpen te worden op een zee van twijfel, nauwelijks wetende wie het schip commandeert, of wat onze bestemming wezen zal; wat koers wij voor het ogenblik varen en waar het einde van de reis ligt. Nu, alle menselijke wijsheid laat ons in deze zee van onzekerheid. Zij is nuttig in de maatschappij, maar nutteloos in de genade. Het is dwaas en verkeerd, alle menselijke geleerdheid, wijsheid en kennis te verachten. Zonder deze zouden wij een horde van woeste, zwervende barbaren zijn. Maar het is erger dan dwaas om menselijke wijsheid tot gids te maken voor de eeuwigheid, of de rede te stellen als het fundament van ons geloof en hoop. Wat gij vandaag gelooft, zult gij morgen niet geloven; al de argumenten, die uw rede overtuigen, al de beschuldigingen tegen uw natuurlijke driften, die voor een tijd uw hart schijnen te vertederen; al de gedachten, die heen en weer lopen, die u somtijds doen hopen, dat gij in de goede weg zijt, en somtijds u doen vrezen, dat gij verkeerd zijt; deze alle zullen ongenoegzaam bevonden worden ten tijde, dat de ziel komt onder werkelijke beproevingen en verwarringen. Wij hebben derhalve een bewijs nodig om al deze angstige vragen weg te nemen en te verstrooien, en de zaak in haar geheel krachtig in ons gemoed te vereffenen. En dit kan ons alleen gegeven worden wanneer de Geest Christus openbaart en de dingen uit de volheid van Christus neemt, ze aan ons toont en het Woord met kracht op onze harten afdrukt, en de zoetheid, werkelijkheid en zaligheid der Goddelijke dingen in onze ziel geeft te smaken. Het is alleen in deze weg, dat Hij al het ongeloof, de twijfel en vrees overwint, en ons gevoelig verzekert, dat het er tussen God en onze ziel wel bij staat.