Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode: want van Hem is mijn verwachting. Psalm 62:6
Ik geloof, dat de Heere, vóórdat Hij ooit een zegen aan de ziel van zijn arme en behoeftige kinderen schenkt, hen niet slechts door de Geest overtuigt van de diepte hunner armoede, van hun van nature verloren toestand, van gans gebrek aan enig goed; maar Hij opent hun ogen op een geheimzinnige wijze, om zekere zegeningen te zien, die in Christus zijn weggelegd, zoals: rechtvaardigmaking, om hun naaktheid te bedekken; bloed, om voor hun overtredingen te boeten; genade, die oneindig groot is, om de grootte der zonden te bedekken; geloof, om dingen te bewijzen, die men niet ziet, hoop, om binnen de voorhang te ankeren, en liefde, die een voorsmaak moet zijn van eeuwige zaligheid. Deze en dergelijke zegeningen vertoont de Heere aan hun ogen en geeft hun geestelijk te verstaan, dat deze barmhartigheden in Christus zijn weggelegd; en als Hij hun dit begrip geeft van hetgeen de zegen is, en hun toont, dat deze zegeningen niet in het schepsel, maar in Christus zijn, wekt Hij in hun ziel de begeerten en zuchten en vurige liefde voor die zegeningen, zodat niets dan juist deze genade hen werkelijk kan tevreden stellen, hun geest tot rust brengen, hun onrust verminderen, hun wonden verbinden en olie en wijn gieten in hun geweten. En alzo maakt Hij hen tot smekelingen en legt ze als bedelaars aan zijn voeten. Toch is er, laag als zij zich gevoelen, zwart als zij weten dat zij zijn, die geheimzinnige aantrekkingskracht van de Geest, zowel als dat geheimzinnig één zijn van hun armoede en de gerechtigheid van Christus, hun naaktheid en het kleed van rechtvaardigmaking van Christus, hun hulpeloosheid en zijn oneindige kracht, zodat zij nooit kunnen tevreden zijn, tenzij er een ervaren en genoten vereniging van die beide in hun geweten plaats heeft.
De Heer verlost en spaart
zijn volk, dat op zijn hulp vertrouwt.
Het zal, door Hem in gunst beschouwd,
niet schuldig zijn verklaard.
Ps. 34:11