Maar de engel, antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet, want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was. Mattheüs 28:5
Wat onze staat of geval ook moge zijn, indien waarlijk van ons kan gezegd worden hetgeen de engel sprak tot de vrouwen bij het graf: „Ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd waf, dan hebben wij een Goddelijk bewijs om te geloven, dat Hij ons is voorgegaan naar Galiléa. Daar zullen wij Hem zien. Hij is opgestaan. Hij is opgevaren en heeft gaven ontvangen voor de mensen, ja voor wederhorigen, opdat God onder hen wonen mocht. Hij zit nu op de genadestoel en Hij nodigt en trekt arme, nooddruftige zondaren tot Zich. Hij zegt: „Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Hij vergunt, ja nodigt ons hart voor Hem uit te storten en onze bezwaren voor Hem neder te leggen, gelijk Hiskia de brief uitspreidde voor Gods aangezicht in de tempel. Indien wij gemeenschap met Hem zoeken, dan mogen en zullen ook wij Hem zeggen hoe dringend wij Hem van node hebben; dat zonder Hem het leven geen leven is, en met Hem de dood geen dood is. Wij zullen Hem smeken onze afkeringen te genezen, Zijn liefde en bloed aan onze consciëntie te openbaren; ons het kwaad der zonde te ontdekken; ons te zegenen met een Goddelijke droefheid over ons struikelen en vallen. Wij zullen Hem smeken ons te bewaren voor het kwade, dat het ons niet smarte; ons te leiden in Zijn geheiligde waarheid, en te behoeden voor alle dwaling; Zijn vreze diep in ons hart te planten, één of andere belofte aan onze ziel toe te passen, met ons te zijn op al onze paden, ons te bewaren in ons in- en uitgaan; ons te behoeden voor hoogmoed, zelfbedrog en eigengerechtigheid. Wij zullen Hem smeken of Hij ons schenken wil vernieuwde blijken van ons aandeel in Zijn volbracht werk; onze ongerechtigheid wil ten onder brengen; ons een tedere consciëntie wil geven en ze teder wil houden en in ons werken hetgeen Hem behaagt. Wat is de gemeenschap anders dan een wederkerig geven en ontvangen; het ineenvloeien van twee harten; het ineensmelten van twee willen, waarvan toch elke partij haar zelfzijn handhaaft, en waar toch de één voor de ander een voorwerp is van genegenheid en vermaak? Hebben wij dan niets aan Christus te geven? Ja, onze zonden, onze smarten, onze lasten, onze beproevingen, en bovenal de zaligheid en heiligmaking van onze zielen. En wat heeft Hij ons te geven? Wat? Wel, alles wat waarde heeft om te bezitten, alles wat nodig is voor de tijd en voor de eeuwigheid.