De gemeente Gods, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Handelingen 20:28
Verzoening voor de zonden staat of valt met de Godheid van Christus. Als wij Zijn Godheid verloochenen, moeten wij de verzoening verloochenen, want welke waarde kan er zijn in het bloed van een bloot mens, dat God om diens wil zonden zou vergeven? Dit zien de Socinianen duidelijk in en daarom loochenen zij de verzoening geheel. Maar als er geen verzoening, geen offerande, geen zoenoffer voor de zonde is, waar moeten wij dan heen zien voor vergeving en vrede? Waarhenen wij ook onze ogen wenden, daar is vertwijfeling, en wij mogen wel de taal van de gevallen engel de onze maken:
Ik ellendige, waarheen zal ik vlièn?
Oneindige toorn en wanhoop, mitsdien
De hel, is mijn deel; ’k ben mijzelf een hel.
En in deez’ ellend’ dreigt mij daarbij nog wel
Een zwaarder en dieper; dan is deze nog klein
En schijnt deze hel mij een hemel te zijn.
Doch wanneer wij door het oog des geloofs de Zoon van God de wet zien gehoorzamen, en Hem door Zijn doen en sterven, door Zijn arbeid en lijden, de geschonden gerechtigheid des Allerhoogsten een offerande voor de zonde zien opofferen, dan zien wij zulk een heerlijkheid en zulk een waarde in iedere gedachte, woord en daad van Zijn lijdende mensheid doorstralen, dat wij Hem omhelzen. En wij omhelzen Hem in alles wat Hij is en heeft met elke begeerte en genegenheid van onze wedergeboren ziel. Hier ligt onze gehele godsdienst; geheel ons geloof en hoop en liefde stromen hierheen en zijn als het ware gericht en gevestigd op Jezus Christus en Die gekruisigd. En zonder een zeker deel daarvan in ons hart en in onze consciëntie, hebben wij geen godsdienst, die die naam waard is. Niets dat ons redt of heiligt, niets dat ontslaat van de schuld, onreinheid, liefde en kracht en van de praktijk der zonde, niets dat ondersteunt in het leven, of vertroost in ons sterven, of dat gelden kan voor de eeuwigheid, dan deze offerande. De weg dan waardoor wij komen tot de kennis van en het geloof in de Godheid van Christus, is allereerst door een behoefte te gevoelen van al wat Hij is als Zaligmaker, en wel een volkomen Zaligmaker. En dan een openbaring van Hem te verkrijgen door de gezegende Geest in onze ziel. Wanneer Hij aldus geopenbaard en nabij gebracht is, zien wij door het oog des geloofs Zijn zuivere en volkomen mensheid en Zijn eeuwige Godheid; en wij zien deze twee onderscheiden naturen verenigd, maar niet vermengd, in onze heerlijke Persoon, Immanuël, God met ons. Totdat wij aldus begunstigd worden, kunnen wij wel de Godheid van Christus in de Schrift zien en in zoverre er in geloven, maar wij hebben niet het toeëigenend geloof, waardoor wij met Thomas kunnen zeggen: Mijn Heere en mijn God.