Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Psalm 42:2
Welk een treffend zinnebeeld gebruikt David in deze woorden. Stel u voor een verwond hert, met een pijl in zijn zijde en vervolgd door een troep jagers en honden, alle begerig om te doden. Veronderstel, dat het een geruime tijd is achtervolgd onder een brandende zon en over hopen zand, en denk daarbij, dat dit arm, verwond en aangeschoten dier op een afstand een helder vloeiend water bemerkt. O, wat begeert het daarnaar! Hoe hijgt zijn borst en verlangt het naar de frisse waterstroom, niet slechts om enige grote teugen van dit water te mogen genieten en zijn vèrmoeide leden te mogen verkwikken, maar ook dit water te mogen oversteken, teneinde de jagers en honden te ontkomen. Hoe treffend en sprekend is dit zinnebeeld! En toch, hoe treffend dit op zichzelf is, David brengt het slechts naar voren om het sterk verlangen zijner ziel naar God uit te drukken. Wij kunnen misschien de volle waarde van het zinnebeeld niet vatten; wij kunnen en durven ons niet meten met David, of gebruik maken van dezelfde uitdrukkingen, die de brandende, hevige en vurige begeerten uitdrukken, maar kunnen er althans uit zien wat de heiligen van ouds in tijden van verzoeking en beproeving hebben beleefd. En wij kunnen in enig opzicht de bevinding onzer ziel met de hunne vergelijken. Somtijds vervult dit ons met schaamte en verlegenheid over onze tekortkomingen, en somtijds worden wij er door bemoedigd en opgewekt, in zover wij enigermate onze bevinding daarin aantreffen. Want deze dingen zijn geschreven tot lering voor ons, op wie de einden der eeuwen gekomen zijn. Zo mogen wij in velerlei opzicht en tot verschillende einden, met Gods hulp en zegen acht geven op zulke gezegden, die wij vinden in de woorden van David, en in de vreze Gods onze harten onderzoeken, of wij daarin iets aantreffen kunnen, dat overeenkomst heeft met het werk der genade, hetwelk de Heilige Geest beschrijft als in zijn ziel te leven. Weest niet geheel terneer geworpen, noch geheel ontmoedigd, wanneer gij geen volle vergelijking met Davids leven kunt vinden. Kunt gij er iets van ontdekken? Zo ja, grijpt dan moed, want de Heere veracht de dag der kleine dingen niet. Het is Zijn eigen werk in het hart, en het is Zijn eigen werk alleen, dat Hij beschouwt, gelijk David zegt in Psalm 138:8: „De Heere zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid, en laat niet varen de werken Uwer handen”. En dat werk zal te allen tijde zijn een volledig afschrift, zij het dan op kleine schaal, een volmaakt of verkleind portret van het werk der genade, beschreven in het Woord, zoals de Geest dit werkte in de harten van Gods kinderen van de oude tijd.