En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen; erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus. Romeinen 8 : 17
Dit is de bijzondere zegen, die alleen een kind van God geldt, dat de dood, die alle hoop en blijdschap van de kinderen der mensen uitblust, hem de vervulling van al zijn verwachtingen en de voltooiing van zijn volkomen geluk aanbrengt; want hij plaatst hem in het bezit van een onverderfelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard wordt in de kracht Gods, door het geloof tot de zaligheid. In dit leven hebben wij somtijds voorproeven van ons kindschap, zwak inderdaad en afgebroken, zodat het ons gaat gelijk Hart zegt:
Ofschoon gij hier ontvangt niet veel
En schaars genoeg;
’t Is slechts een proef
Van ’t volle deel.
Niettemin zijn liet onderpanden van de toekomende erfenis. Dit leven is slechts een inleiding tot een beter. In dit leven zijn wij maar kinderen, inderdaad wel erfgenamen, doch erfgenamen in onze minderjarigheid. Maar in het toekomende leven, zo wij inderdaad zijn wat wij belijden te zijn, dat is zonen en dochteren van de almachtige God, dan zullen wij in het volle bezit van de eeuwige erfenis gesteld worden. En hoe is zij? Niets minder dan God Zelf. „Erfgenamen Gods”, zegt de apostel. Gelijk de Heere tot Abraham zeide: „Ik ben uw Schild en Loon zeer groot”, en gelijk Hij van de Levieten zeide: „Ik ben hun erfenis”; zo is God Zelf de erfenis van Zijn volk, ja Hijzelf in al Zijn heerlijke volmaaktheden. Al de liefde Gods, de goedheid Gods, de heiligheid Gods, al Zijn gelukzaligheid. Zijn heil en zegen, al Zijn macht, majesteit en heerlijkheid, zoals zij geopenbaard worden in de Persoon van Zijn beminde Zoon, in al de lichtstralen van een eeuwige, onbewolkte dag — dit is de erfenis der heiligen. Laat ons dan niet vertragen in weldoen, noch verflauwen en moede worden om te lopen de loopbaan, ons voorgesteld, met de prijs in het vooruitzicht; maar door geloof en gebed volharden om de eeuwige en heerlijke kroon te behalen.