Het heeft u bedorven, o Israël! Want in Mij is uw hulp. Hoséa 13:9
God is alwijs, derhalve doet Hij geen haastige, onbezonnen stappen. Gelijk het oorspronkelijke voornemen der zaligheid door oneindige wijsheid werd daargesteld, zo worden al de opeenvolgende daden ter uitvoering van dit voornemen door dezelfde onbegrensde wijsheid bestuurd. „Met welke Hij overvloedig geweest is over ons — zegt Paulus — in alle wijsheid en voorzichtigheid”. Zo stelt de Heere, in Zijn handelingen met Zijn volk, hen niet opeens in het bezit van al de zegeningen, die Hij hun schenken wil. Hij heeft bijvoorbeeld, hun zonden vergeven, maar wanneer Hij hen door genade roept, stelt Hij hen niet dadelijk in het bezit van deze weldaad. Hij onderwijst hen eerst van de noodzakelijkheid daarvan. Hij moet hun hart bereiden voor de rechte ontvangst. Het is geen algemene gave, daarom onderwijst Hij hen hoe deze gave te waarderen. Zij worden bevrijd van toorn en eeuwige ellende, van Zijn vreselijk ongenoegen en eeuwig brandende afkeer tegen de zonde. Hun moet noodzakelijk worden aangetoond en zij moeten ernstig worden overtuigd waarvan zij verlost worden, zowel als waartoe zij verlost worden. En gelijk een eik niet tot volle wasdom komt in één dag, maar jaren van zonneschijn en onweders en huilende stormwinden moet doorstaan, om haar sterk en vast te doen wortel schieten en om een statige en met takken voorziene stam te verkrijgen, zo hebben Gods kinderen maanden en jaren van beproeving en verzoeking nodig, opdat zij diepe wortelen mogen schieten en gezond en kloek opwaarts mogen groeien. Dus vóór de ziel iets kennen kan van de zaligheid, moet zij diep en bevindelijk de natuur van de zonde en van zichzelf leren kennen en leren zien hoe verdorven zij daarin is. De mens is hoogmoedig en moet vernederd worden; hij is zorgeloos en moet worden wakker geschud; hij leeft en moet sterven; hij is overvol en moet ontledigd; hij is gezond en moet verwond; hij is gekleed en moet ontkleed worden. Hij is van nature eigengerechtig, zichzelf zoekend, zeer diep bedolven onder wereldsgezindheid en vleselijkheid, uiterst blind en onkundig, vervuld met vooroordeel, verwaandheid, scheve voorstellingen en vijandschap, en haat alles wat hemels en geestelijk is. De zonde in haar verscheidene vormen is zijn natuurlijk element. De Moorman kan zijn huid niet veranderen, noch de luipaard zijn vlekken. Om een mens het direct tegenovergestelde te doen zijn van hetgeen hij oorspronkelijk is; hem God te doen beminnen, inplaats van Hem te haten; Hem te vrezen, inplaats van te bespotten; Hem te gehoorzamen, inplaats van tegen Hem op te staan; voor Zijn majesteit te vrezen, inplaats van tegen Hem dikke, hoogverheven schilden op te heffen; om dit grote werk en deze wonderlijke verandering te doen plaats hebben, moet hem door de onmiddellijke hand van God een nieuwe natuur worden ingeschapen.