De Heere uw God is in het midden van u, een Held, die verlossen zal. Zefanja 3:17
Met welk een sterke God hebben wij te doen! En wat zou voor ons beter zijn dan een sterke God? Hebben wij geen sterke zonden? Hebben wij geen sterke beproeving? Hebben wij geen sterke verzoekingen? Hebben wij geen geduchte vijanden en geduchtige bekommernissen? En wie anders kan ons van dat machtige heir leger verlossen dan de machtige God? Gods kinderen kunnen niet volstaan met een zwakke God (als ik dit woord gebruiken mag). Zij hebben een machtig God nodig, omdat zij in omstandigheden verkeren, waaruit alleen een machtig God hen helpen kan. Wel, indien gij niet bij ervaring uw machtige zonden, uw machtige beproevingen, uw machtige verzoekingen en uw machtige bekommernissen kendet, zoudt gij geen machtige God nodig hebben. Dat gevoel van onze zwakheid en zijn macht, onze ellende en zijn barmhartigheid, ons verderf en zijn herstel, de veelheid van onze zonden en die van zijn rijkdom van genade — een gevoel, zeg ik, van deze tegenstrijdige en toch harmoniërende zaken, maakt, dat wij met God persoonlijke omgang hebben, en uit die persoonlijke omgang met God bestaat het leven van alle godsvrucht. O! welk een armzalige, dode, nutteloze godsvrucht is het, waarin men geen persoonlijke omgang met God heeft; waarin men de Heere niet met een oprecht hart aanroept; zijn aangezicht niet zoekt, of zijn gunst niet afsmeekt! En toch zijn er duizenden, die zulk een godsvrucht hebben. Zij naderen God met hun lippen, maar hun harten zijn verre van Hem, en terwijl zij met hun mond zeggen: „Heere, Heere!” zeggen zij in hun hart: „Deze zal over ons niet heersen”. Indien gij van hen onderscheiden zijt, en een God van nabij en niet van verre behoeft; een Held, een machtig God in het binnenste uwer ziel, uwer gedachten, uwer wensen, uwer genegenheden, moogt gij Hem wel danken voor de genade, u bewezen, dat gij van hen zijt onderscheiden, en dankbaar uw hoofd buigen onder lijden en beproevingen, als middelen in zijn hand, om u met Hem te verenigen.
Een licht, zo groot, zo schoon,
gedaald van ’s hemels troon,
straalt volk bij volk in d’ ogen.
Lofzang van Simeon :2