Een bediening zonder kracht heeft nooit bestaan en kan ook nooit nuttig of acceptabel zijn voor Gods Kerk. Met welke krachtige woorden verklaart Paulus zelf hoe zijn bediening was op dit punt, en welk effect deze had in de harten van degenen aan wie zij gezegend werd: “En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods.” “Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in veel verzekerdheid.”
Hoe zorgvuldig onderscheidt hij hier tussen het “woord” en de “kracht” wat betreft zijn eigen bediening; en, sprekend over die van anderen, waarom hij die dezelfde beslissende proef onderwerpt: “Maar ik zal haast tot u komen, zo de Heere wil, en ik zal dan verstaan niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, maar de kracht.” “Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.”
Dit is het grote, beslissende verschil tussen de bediening van “de letter” en die van “de Geest”: de een is een lege klank, slechts woorden zonder kracht, de ander is een levende kracht. De een brengt slavernij en dood, de ander schenkt genade aan de toehoorders en werkt effectief in hen die geloven. Maar als iemand zelf nooit de kracht van God in zijn eigen ziel heeft gevoeld, hoe kan hij die kracht dan aan anderen doorgeven? Leven en kracht, frisheid en geur, moeten eerst in iemands hart aanwezig zijn voordat ze op zijn lippen kunnen komen.
Voor deze bijzondere gave en genade uit de hemel is geen vervanging mogelijk. Kennis, vaardigheden en welsprekendheid zijn waardevol en kunnen toegewijd worden aan Gods dienst. Maar zij zijn een arme vervanging voor die levendige kool van het altaar waarmee God de lippen van Zijn gezonden dienaren aangrijpt.
Paulus, Augustinus en Luther bezaten deze drie gaven in grote mate, maar dat maakte Paulus niet minder bekwaam als apostel, Augustinus niet minder bewonderenswaardig als uitlegger, en Luther niet minder moedig en succesvol als hervormer. Verre boven al deze natuurlijke gaven stond echter de goddelijke kracht die op hen rustte en hun woorden een hemelse invloed gaf op de zielen van mensen.
Nu, als deze fundamentele waarheid niet diep in het hart van een dienaar geworteld is en daar voortdurend levend wordt gehouden door het onderwijs van de Geest, zal hij al gauw tevreden zijn met een louter letterlijke bediening; of als hij ooit lijkt “ernstig te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is toevertrouwd,” zal hij vrijwel zeker, vroeg of laat, afdwalen van de weg van bevinding en waarheid. Dit moet dan ook het besef zijn van elke dienaar van God: “Ik ben slechts wat ik ben doordat God mij gemaakt heeft; ik bezit slechts wat ik heb doordat God het mij geeft; ik weet slechts wat ik weet doordat God mij onderwijst; ik voel slechts wat ik voel doordat God mij inspireert; en ik kan alleen wat ik kan doordat God in mij werkt”
Het diepe en dagelijkse besef van zijn volstrekte hulpeloosheid en ontoereikendheid, gecombineerd met een levendige ervaring van de genade en kracht van Christus die volmaakt wordt in zijn zwakheid, zal hem op de bevindelijke grond houden. En terwijl de gezegende Geest hem steeds opnieuw laat ontdekken wat zonde en zaligheid, ellende en barmhartigheid, verderf en herstel, hemel en hel is, zal hij uitgeven wat hem is gegeven; “zijn hart maakt zijn mond verstandig, en zal op zijn lippen de lering vermeerderen.”
Elke beproeving en verleiding, elke oven en vloed, elke aanval van buiten of binnen, elke opspelende gif van de inwoekerende zonde, en elke vurige pijl uit het geschut van de hel, zal hem alleen maar dieper wortelen in de bevindelijke waarheid, zoals elke storm de eik sterker in de grond wortelt. Elk straaltje van de Zon der Gerechtigheid, elke dauwdruppel op zijn tak, elke regenbui op zijn wortel zal hem meer en meer uit zijn trots en eigen ik trekken, in het licht en de lucht van de hemel. Zo dragen dag en nacht, winter en zomer, storm en zon, kou en hitte, het sombere dal en de stralende bergtop, in genade, zoals in de schepping, mee aan Gods werk, om de boom die Hij in de Kerk van God geplant heeft te sterken en te laten groeien.
Zolang een mens zo door genade behandeld wordt, zal hij op de bevindelijke grond gehouden worden; en zijn ziel, levend gehouden door Gods kracht, en hij in de zaken waarin hij spreekt, zullen leven, kracht en frisheid zijn in zijn woord. Dat zal niet alleen aanslaan bij het geweten van Gods familie, maar met zoetheid en geur hun harten binnendringen. Maar laat een dienaar van de waarheid zich comfortabel en gemakkelijk voelen, laat zonde ophouden hem te kwellen, Satan ophouden hem te plagen, de wereld ophouden hem te haten, professors ophouden hem te lasteren, en God ophouden hem te zegenen, dan zal zijn prediking, hoewel nog steeds op dezelfde basis en over dezelfde zaken, onherroepelijk dof en droog worden.
Deze geestelijke dorheid en vruchteloosheid van zijn bediening zal hij zelf spoedig voelen, tenzij hij wonderlijk wordt opgeblazen door trots en eigenwaan. Hij wordt langzaamaan bewust van een herhaling in zijn prediking. De voorraad in de tank, die zo vaak wordt uitgeput en niet telkens wordt aangevuld met een stromende bron, raakt lager en lager, en het water wordt dof en smaakloos, tot het bijna ziekte en dood brengt in hemzelf en de toehoorders.
Hier ligt het keerpunt: zal hij al zijn dagen voor de Kerk van God een oude, nutteloze en versleten regenton zijn, of een stromend beekje? Als hij ongeoefend blijft, zal hij spoedig niets anders overhouden dan planken en ringbanden; als God echter opnieuw Zijn hand op hem legt en genadig met hem omgaat, zal er opnieuw levend water vloeien. Maar stel dat het eerste het geval is. Laat de roede en de kus, het voorhoofd vertonen en de glimlach, de beproeving en de vertroosting, de aanval en de bevrijding opgeschort worden; laat de Heere om Zijn wijze doeleinden hem aan zijn eigen bezinksel overlaten; laat hij koud, vruchteloos en droog blijven van ziel – dan zal zijn bediening zodanig zijn.
De levende realiteiten die hij eens zo zoet verklaarde en het volk graag hoorde, worden nu dood en levenloos voor hem. Hij komt op het punt dat hij ofwel steeds opnieuw hetzelfde moet herhalen, totdat, als een vastgebonden ezel, zijn tanden en hoeven ieder grassprietje hebben versleten, ofwel zijn touw moet breken en iets nieuws moet krijgen. Zijn geestelijke dorheid staat hem duidelijk in het gezicht geschreven, en zijn eigen onvruchtbaarheid schaadt het volk.
Sommige mensen – blind om het te zien, dood om het te voelen, of te trots om het toe te geven – houden stevig vast aan dezelfde weg. Van week tot week klinkt daar hetzelfde doffe, droge gebed en dezelfde doffe, droge preek. Niet alleen wordt hetzelfde oude verhaal verteld, maar bijna in dezelfde woorden, zonder iets nieuws behalve een andere tekst. Dit noem je misschien bevindelijk preken – en in zekere zin is dat zo – maar het is een prediking die de ziel uitkleedt en verarmt.
Wij geloven dat veel van de magere en ellendige toestand van vele bevindelijke kerken voortkomt uit deze voeding op doorgeknaagde botten en oude, droge korsten van een dode, versleten ervaring. Het is dan ook geen wonder dat zulke prediking wordt veracht en dat mensen bevooroordeeld raken tegen bevindelijke prediking, wanneer dit als ervaring wordt beschouwd.
Maar dit lijkt niet op het echte bevindelijke prediken, net zo min als het bedorven manna dat stonk en wormen voortbracht, naast het frisse manna dat met de ochtenddauw neerdaalde; net zo min als het droge, beschimmelde brood van de Gibeonieten te vergelijken is met de koek die de engel voor Elia bakte; of zoals oude, versleten schoenen niet te vergelijken zijn met de ijzeren en koperen schoenen die God aan de voeten van Zijn volk gaf.
Op dit punt worden veel misvattingen gemaakt. Er is bestaat zoiets als een bevindelijke geloofsbelijdenis (persoonlijke ervaring), net zoals er een geloofsbelijdenis van leerstellingen is. Maar net als die leerstellingen kan ook deze geloofsbelijdenis op een dode en droge manier geleerd worden. Er zijn bepaalde bekende en bijna heilige woorden en uitdrukkingen die vroeger door echte bevindelijke predikanten werden gebruikt. Deze worden nu doorgegeven als een soort religieus wachtwoord, een herkenningsteken voor predikanten. Wie deze woorden kent en gebruikt, wordt gezien als een bevindelijk gerichte dienaar van God en wordt – door zichzelf of door anderen – meteen beschouwd als een door God gezonden ambassadeur van de hemel.
Maar zoals een man geen ambassadeur van de koningin aan het hof van Oostenrijk wordt omdat hij een beetje Duits spreekt, noch aan het hof van Frankrijk omdat hij een beetje Frans brabbelt, zo maken ook niets anders dan een reeks experimentele uitdrukkingen een man tot ambassadeur van de Koning der koningen aan het hof van Sion.
Veel zwakke en schuchtere kinderen van God kunnen niet voorbij de woorden zelf kijken naar wat er werkelijk bedoeld wordt. Hoewel ze merken dat het prediken van zulke mannen vaak dood en onvruchtbaar is geworden, leggen zij toch alle schuld bij zichzelf neer. Ze vereren de predikant bijna onderdanig en bijgelovig, alleen omdat hij een predikant is. Ze geloven dat zijn woorden genadevol moeten zijn, puur omdat ze op een bepaalde manier worden uitgesproken en zo vertrouwd klinken dat ze voor hen een soort religieuze waarde hebben gekregen.
Woorden blijven woorden, hoe waar ze ook zijn. Als er niet meer is dan woorden, zullen zulke predikingen de hongerige ziel alleen maar leeg maken en de dorstige geen drank geven. Het is echter moeilijk om van de preekstoel af te stappen en plaats te nemen in de kerkbank. Daarom blijven deze predikanten preken en houden ze vast aan hun naam en aanzien als bevindelijke predikanten. Ze zouden het dan ook diep beledigend vinden als men zou zeggen dat ze eerder een last dan een zegen zijn voor de Kerk van God en dat ze de mensen eerder benadelen dan voeden.
Anderen zien dit probleem en merken hoe doods en droog het bevindelijk preken is geworden, en hoe de Kerk van God daardoor verarmd is. Zij verlangen ernaar om uit die smalle kring te breken waar ze al zo lang in vastzitten. Ze zeggen: “We willen een bredere blik op Gods Woord. Waarom zouden we altijd blijven hangen in die beperkte kring van twijfels, angsten, troost en zegen? Waarom steeds opnieuw zoeken naar tekenen van genade en praten zoals onze arme, oude predikant dat vroeger deed? Waarom niet iets anders proberen dan wat we al zo vaak gehoord hebben, totdat we zelfs moe worden van het woord ‘bevinding’?”
Juist op het moment dat u zich zo voelt – niet omdat u door innerlijke worstelingen tot ervaring bent gekomen, maar omdat u moe en beschaamd bent over uw eigen armoede en die van anderen – lijkt Gods Woord een deur voor u te openen uit deze vermoeide situatie. Misschien ontdekt u een nieuwe manier om de leer te begrijpen, een nieuw licht op de profetieën, een frisse kijk op kerkelijk bestuur, een andere interpretatie van de voorschriften, of een nieuwe betekenis van de symbolen en beelden uit de wet van Mozes. Wat het ook is, er breekt een nieuw licht door in uw geest.
Uw oude, bekrompen ideeën worden breder, u leest en bestudeert de Bijbel en merkt dat u steeds meer begrijpt. Maar dit nieuwe licht brengt niet alleen kennis, het geeft ook kracht – een kracht die u al een tijd niet meer voelde. Uw enthousiasme laait op, u begint te spreken of pakt uw pen en u wilt simpelweg uw nieuwe inzichten en gevoelens delen.
Deze nieuwe kijk op de leer kan slechts een herleefde dwaling zijn of een allang ontkrachtte ketterij; uw inzicht in profetieën kan louter ontleend zijn aan boeken en auteurs, of door uzelf verzameld door een vergelijking van parallelle passages, zonder ook maar één woord op uw knieën of in uw ziel ontvangen te hebben; uw principes van kerkbestuur kunnen volkomen visionair en onuitvoerbaar zijn en uw inzicht in typen en figuren deels gestolen, deels fantasierijk; of, om het in het beste licht te stellen, al uw opvattingen zijn volkomen gezond en in overeenstemming met de letter van de Schrift. Maar wat ze ook zijn, ze zijn niet door de kracht van God in uw ziel gesmeed; ze zijn niet in de oven in u ingebrand; ze zijn niet door het onderwijs van de gezegende Geest tot het uwe gemaakt.
Ze zijn niet aan uw hart geopenbaard en toegepast en zo een integraal onderdeel van een levende ervaring geworden; zij zijn niet met veel ellende en vreugde ontvangen door de Heilige Geest. In het beste geval zijn het slechts meningen die in uw hoofd rondzweven, opvattingen die voor het intellectuele oog worden gepresenteerd als iemand de Schrift bestudeert zoals een kaartmaker of landschapschilder het landschap bestudeert; of een theorie die uit het Woord is verzameld, zoals een student geschiedenis feiten uit kronieken en kranten verzamelt en in een compact systeem van politieke verhalen ordent.
Welnu, de remedie is erger dan de kwaal! Zolang u zich op de bevindelijke grond bevond, was u veilig. Hoewel u weinig te zeggen had, was dat weinige wel degelijk juist. U kon langs de baaien en landtongen varen en wist ongeveer waar u was, ook al bleef de reis beperkt tot van haven tot haven langs de kust. Maar nu hebt u al uw oude herkenningspunten en boeien achter u gelaten en bent u moedig de open zee opgegaan, varend volgens de letter van het Woord, ver, ver weg van de oude route. Iemand die zo plotseling vooruitgaat, kan zichzelf als een reus zien, vergeleken met zijn vroegere dwergachtige gestalte en de onvolgroeide vormen van anderen.
Toch vergist u zich ernstig. De letter is niet de Geest, kennis is niet genade, licht is niet ervaring, het Woord is niet automatisch kracht, het hoofd is niet het hart, en parallelle passages zijn geen gegarandeerde beloften. U zou denken dat uw geweten u overtuigt dat al deze plotseling verworven kennis de heilige dauw en hemelse zalving mist die altijd samengaat met de leer van de Geest. Het gaat te snel om echt te zijn.
U zou verwachten dat een godvrezend mens, in plaats van zelfverzekerd te varen op de letter van het Woord met wapperende zeilen, bij elke opkomende wolk zou beven uit vrees voor een storm die zijn schip kan laten zinken. Hij zou terugdeinzen voor de nadering van elk oorlogsschip, uit angst om als een ongeoorloofde piraat zonder pardon aan de ra te worden opgehangen.
Wij spreken uit ervaring en schrijven niet in het duister of op afstand over deze zaken. Als ons geweten het ons toestond, zouden wij met de beste van deze zeerovers meevaren, hoge masten hijsen en grote zeilen spannen. Maar wij hebben een stille bewaker in ons die ons op het terrein van het experiment houdt – het enige terrein waarop een mens, een predikant of een schrijver veilig kan zijn.
Als wij wilden, konden wij met hen meevaren op zeeën van onvervulde profetieën, de historische betekenis van de Schrift uitleggen, twijfels en angsten neerslaan met woorden als kogels en granaten, ons verdiepen in mystieke betekenissen van typen, figuren, spreekwoorden en gelijkenissen, tekst op tekst stapelen en parallelle passages naast elkaar leggen – als een douaneboot die over het oppervlak van de letter glijdt. Het zou maar een paar minuten kosten om hun vertrouwen en geloof te winnen: wij kennen deze mannen en hun manier van communiceren maar al te goed.
Maar wat zou ons geweten zeggen, en wat zouden wij voelen als wij in Sauls wapenrusting voor de Kerk van God zouden staan? Als wij die konden aantrekken, zouden wij die, zoals David, snel weer afwerpen en onze toevlucht nemen tot wapens die wij kunnen hanteren en waarvan wij de kracht kennen: de slinger, de steen en de eenvoudige kledij van de herder. Wij zien dus naar deze hoopvolle woorden en geven ze hun ware waarde: nul. Dat cijfer vat hun volledige waarde samen. Mensen kunnen prediken en schrijven, hun verruimde visies uiteenzetten met tekst op tekst; die teksten kunnen hun geschriften sieren als dauwdruppels het gras. Maar als zij niet hebben geleerd wat zij prediken en schrijven in de smeltoven van ellende en door het onderwijs van de Geest, is al die kennis waardeloos en ijdel. Ze mogen het noemen wat ze willen – wij zeggen zonder aarzelen: tenzij het geleerd is op het pad van beproeving en door Gods kracht in hun ziel, is het Ichabod van naam en Tekel van waarde.
Breng ons dan wat U wilt, maar tenzij het door Gods kracht gestempeld is, kunnen wij vrijmoedig zeggen: dit is geen godsdienst, dit is geen genadige ervaring, dit is niet het proeven en hanteren van het Woord des levens, noch een deel van “het geheimenis des Heren” dat “bij hen is die Hem vrezen.”
“Maar,” zeggen zij, “we zijn de bevindelijke prediking moe geworden.” Dat kan heel goed waar zijn. “En we merkten dat het volk er ook moe van werd.” Dat is nog waarschijnlijker – althans van uw prediking. “En nu voelen we ons allemaal levend.” Dat zal voor uzelf zeker zo zijn, maar wij twijfelen of Gods volk onder uw nieuwe prediking echt even levend is als u denkt.
Dat betekent echter niet dat het van God komt. Ook sektarische predikers zijn levendig, mormonen zijn levendig, ziekenzusters en pas toegetreden nonnen kunnen levendig zijn. Het is namelijk eigen aan de menselijke geest dat nieuwe dingen hem op een zintuiglijke manier raken. Nieuwe ideeën in het geloof wekken hem uit zijn lusteloosheid en verveling. Maar dit is slechts een prikkel van het natuurlijke deel van de geest, een reactie van het intellect, en staat los van het genadige, geestelijke deel.
“Maar wij prediken met meer kracht dan vroeger, we zijn er meer met ons hart bij, we zijn serieuzer en warmer.” Stel dat u zich ineens tot het katholicisme zou bekeren; zou u dan niet hetzelfde gevoel van ernst hebben, dezelfde focus op eeuwige zaken, dezelfde warmte, ijver en vurigheid? Waarschijnlijk zelfs nog meer. We noemen dit sterke voorbeeld om te laten zien welk effect elke verandering van opvatting op de geest kan hebben.
Ongeveer vijfentwintig jaar geleden leerden wij een belangrijke les over dit onderwerp die ons sindsdien vaak van pas is gekomen. Het was de tijd waarin het irvingisme opkwam, met zijn gaven zoals tongentaal, wonderen en dergelijke. Een goede vriend van ons, toen een bekend en gerespecteerd leider en prediker, raakte er halsoverkop in verstrikt. Hij was naar Londen gereisd, had de zogenaamde “manifestaties” in de kapel van meneer Irving gezien, en kwam terug als een even overtuigd gelovige in de goddelijke oorsprong van deze dingen als Irving zelf.
Wat vooral opviel, was het zichtbare effect dat deze verandering op hem had. Hij bad en vastte dagelijks, las voortdurend de Schrift, predikte onafgebroken, bezocht zieken en streefde onvermoeibaar naar innerlijke en uiterlijke heiligheid, waardoor hij binnen een paar weken veranderd was in bijna een schim van zichzelf. En wat had dit alles veroorzaakt? Iets wat hij na verloop van tijd zelf verwierp en als een misleiding van Satan veroordeelde.
Doordat wij dit met eigen ogen zagen, kregen wij inzicht in de natuur van de natuurlijke religie en de bedrieglijkheid van louter ijver, vurigheid en vleselijke heiligheid. Dit heeft ons geholpen om enkele raadsels in de kerkelijke wereld te doorgronden die ons anders voor grote puzzels hadden gesteld.
Als u stabiliteit zoekt in een mens, zoek die dan in een dienaar van de bevindelijke waarheid. Hij treedt naar voren als iemand die door God onderwezen is, als iemand die het Woord des levens heeft geproefd, gevoeld en aangeraakt, als iemand die door de Heilige Geest in de waarheid zoals die in Jezus is, is neergezet en gevestigd. Hij staat voor Gods Kerk als ogen voor de blinden en voeten voor de lammen, als gids, leraar, raadgever, vriend. Hij is rentmeester van Gods geheimenissen, van wie getrouwheid wordt verlangd. Als ambassadeur van de Koning der koningen is hij zeer begaan met de eer van zijn Meester; hij is dienaar van Jezus Christus, wiens hoogste voorrecht het is persoonlijk de wil van zijn Heere te kennen en te doen, en die wil in zijn ambt bekend te maken aan anderen tot gehoorzaamheid van het geloof.
Iemand die zo’n taak bekleedt, moet standvastig zijn. Instabiliteit is op zijn zachtst gezegd een ernstig gebrek. Als de officier wankelt, als de vaandeldrager bezwijkt, wat een verwarring ontstaat er dan onder de manschappen! Als wij zien dat een dienaar van de waarheid wankelt en zich, net als Ruben, “onstandvastig als water” toont, ondermijnt dat ons vertrouwen dat hij door God onderwezen is, brengt het zijn hele bediening in diskrediet en geeft het sterke redenen om te vrezen dat wat hij vóór zijn verandering predikte, louter geleerd was uit de letter, niet door het werk en getuigenis van de Heilige Geest in zijn ziel.
Wat de instabiliteit van een predikant zo ernstig maakt, is dat het niet alleen hemzelf raakt, maar ook anderen. Veel kinderen van God zijn, hoewel zij innerlijk rechtvaardig zijn, toch zwak in hun oordeel. Voor hen lijkt een predikant bijna een heilig persoon die geen fouten kan maken. Wanneer zo’n predikant een schijnbaar diepe geestelijke kennis laat zien – iets wat trouwens gemakkelijk nagedaan kan worden – zijn zij onder de indruk van zijn uitmuntende heiligheid. Is hij bovendien bekwaam en welbespraakt, dan worden zij overweldigd door zijn woorden, en ook al zijn ze niet echt overtuigd, zwijgen zij en stemmen zij toch toe.
Naar onze mening is een van de grootste mysteries in het geloof het verschil tussen de kracht van de waarheid op het natuurlijke geweten en de kracht van diezelfde waarheid op het geestelijke geweten. Het verschil tussen geloof dat in de natuurlijke geest ontstaat door de letter van het Woord, en geloof dat in het hart wordt gewekt door de Geest van God via het geestelijke Woord. En toch maakt dit verschil alles uit: het scheidt de belijders van de werkelijke bezitters, de verdoemden van de geredden.
Hier lopen duizenden mensen stuk. Hier schuilt Satans grote misleiding – hij komt als een engel van het licht, en doet mensen geloven dat zij écht geloven, terwijl dat toch niets is. Iemand kan het sterkste en meest onwankelbare geloof in zijn natuurlijke verstand hebben, gebaseerd op de letter van het Woord, en toch sterven als een onverzoende zondaar. Iemand kan het meest onvoorwaardelijke geloof in Jezus Christus bezitten en toch buiten Christus sterven. Iemand kan in de belofte geloven, maar er geen belangstelling voor hebben. Iemand kan de regels gehoorzamen en toch verdoemd worden wegens diepere ongehoorzaamheid.
Dit is de grote sleutel tot het geestelijke geheim: wie deze sleutel niet heeft – of hij nu predikant of schrijver is die het werk van de Geest probeert te beschrijven – zoekt tevergeefs. Zonder deze sleutel kan niemand het diepste van het hart openen, noch doordringen tot de kern van de ware natuur en genade.
Het is een ontzagwekkend mysterie, maar niet groter dan de werkelijkheid zelf: het verschil tussen natuurlijk en geestelijk geloof bepaalt alles – het onderscheid tussen David en Saul, tussen Johannes en Judas. En aan dit verschil hangt ons leven en onze dood, onze hemel of hel, onze onuitsprekelijke vreugde of eeuwige wanhoop!
Plaat reactie