En Hij gezonden zal hebben Jezus Christus, Die u tevoren gepredikt is; Welke de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen. Handelingen 3:20-21
Wat dient de houding van de Kerk te zijn, verwachtende en haastende tot de toekomst van de dag Gods? (2 Petr. 3:12). En welke invloed dient deze gezegende waarheid op ons hart en leven te hebben? Ten eerste moet zij ons verzoenen met bezoekingen, zodat zij voelen zoals de apostel dat ‘onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid werkt’ (2 Kor. 4:17). En opnieuw: ‘Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden’ (Rom. 8:18). Wat zijn, gewogen op zo’n weegschaal, al onze bezoekingen, ook al lijken ze nog zo zwaar? Zijn ze niet inderdaad licht, als ze ons in overeenstemming brengen met het lijdende beeld van Christus, en ons voorbereiden op het eeuwige gewicht van de heerlijkheid? Zij moet hemelse verlangens en geestelijke gevoelens opwekken, zoals de apostel zegt: ‘ Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus’ (Fil. 3:20). Gelovigen wordt verzocht: ‘En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds’, (Rom. 12:2); en: ‘Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn’ (Kol. 3:2); hun wordt gezegd het vlees te kruisigen met de bewegingen en begeerlijkheden (Gal. 5:24) en door de Geest de werkingen van het lichaam te doden (Rom. 8:13). Weliswaar worden we ernstig gehinderd bij het lopen van de loopbaan die ons is voorgesteld, ‘want ook wij, die in deze tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde’; omdat wij een lichaam moeten meedragen belast met zonde en dood, hetgeen onze voortdurende smart en kwelling is, ‘want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet, hetgeen gij wildet’ (Rom. 7:24; 2 Kor. 5:4; Gal. 5:17). We worden tevens door ontelbare verzoekingen belegerd, moeten vaak treuren om onze donkerte, doodsheid, koude en ons ongeloof, zowel vanwege het verbergen van het gezicht van de Heere, als de afwezigheid van de gezegende Trooster Die alleen de bedroefde geest kan troosten. Toch, hoewel ze op zichzelf ernstige belemmeringen, speren in onze zij en doornen in onze ogen zijn, doven ze niet de overheersende gevoelen van het vernieuwde hart om uit te zien naar en zich te verheugen op een zonniger dag, als de tranen van alle gezichten afgewist zullen worden.
Lezen: 2 Petrus 3