En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar gelijk dezelfde zalving u leert, van alle dingen, zo is zij ook waarachtig, en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven. 1 Joh. 2:27.
Toen Mozes gedurende veertig dagen op de heiligen Berg vlak tegenover de Heere stond, ontving hij van Diens lippen bijzondere en nauwkeurige lastgevingen, aangaande het bouwen van de tabernakel, met zijn verschillende heilige vaten – als daar zijn de ark des verbonds, de tafel der toonbroden, het reukaltaar, het koperen wasvat en de gouden kandelaar.Maar deze heilige vaten konden in de dienst van het heiligdom niet gebruikt worden, volgens de verschillende doeleinden waartoe zij bestemd werden, voordat zij in het bijzonder tot een goddelijk en heilig gebruik waren geheiligd. De wijze van deze heiliging was even zozeer een gedeelte van hemels onderwijs en goddelijke openbaring als de tabernakel zelf en al zijn heilige vaten. Mozes werd daarom gelast “een olie der heilige zalving te maken, een zalf naar het werk des apothekers gemaakt,” en met deze heilige zalfolie te zalven, de tabernakel, de ark der getuigenis, de tafel, en al haar vaten, de kandelaar, het reukaltaar, het altaar des brandoffers, en het wasvat, en dus hen te heiligen, opdat zij een heiligheid zijn.”
De verschillende bestanddelen van deze heilige zalfolie, met haar nauwkeurig gewicht en maat, werden zorgvuldig voorgeschreven; want in dit, zowel als in elk ander voorbeeld, werden de nauwkeurigste bevelen door de Heere gegeven, van welke men volstrekt niet mocht afwijken of verschillen. Maar laat mij de bevelen voorlezen, welke de Heere hem gaf, welke gij zult vinden bij Exodus 30: 23-25: “Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijf honderd sikkelen, en specerijkaneel, half zo veel, namelijk twee honderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmus, twee honderd en vijftig sikkelen; ook kassie vijf honderd, naar de sikkel des heiligdoms; in alles vijftien honderd sikkelen, welke, de sikkel gerekend op 219 greinen, iets minder dan een half ons, makende 57 pond. Maar om dit tot een zalfolie te maken, moest hij er “olie van olijfbomen een hin”, omtrent vijf kan, bij doen.
Nu komt het niet waarschijnlijk voor, dat Mozes gelast werd al deze specerijen en olie op een ruwe wijze samen te doen, zonder bewerking of behandeling van deze verschillende bestanddelen; want wij moeten ons herinneren dat hij “onderwezen was in al de wijsheid der Egypte naren”, welke op dat tijdperk een hoogst beschaafde natie was, en beroemd om het balsemen der doden en andere kunsten, welke veel wetenschappelijke en praktische bekwaamheid vereisten. Maar daar is nog een andere reden, waaruit wij mogen afleiden, dat deze bestanddelen niet ruw door elkaar werden gemengd.
De mirre en kaneel, de kalmus en kassie, in zulke grote hoeveelheden, gevoegd bij zulk een kleine hoeveelheid olie, zou weldra het geheel verzwolgen en opgeslurpt hebben. Hoogst waarschijnlijk werden daarom deze specerijen, daar Mozes gelast werd “de olie der heilige zalving naar apothekers werk te maken, met water gedaan in hetgeen men een “distilleerketel” noemt, zelf een Oosterse uitvinding, daarin gedistilleerd en een spiritus of geest daaruit getrokken. Bij deze spiritus dan, aldus uit de specerijen gedistilleerd, werd de olie gevoegd; die geest had de uitwerking, om haar voor het onzuiver worden te bewaren en haar dus een liefelijke geur mee te delen.
Natuurlijk was dit alles, evenals de gehele tabernakeldienst, geheel figuurlijk, en in het licht des Geestes beschouwd hoogst en bovenmate leerzaam. Deze heilige zalfolie dan was een zinnebeeld van de zalving van de Heilige Geest, waarbij het volk Gods te Zijn behoeve geheiligd en aan Zijn dienst gewijd wordt, opdat het een heilig volk mag zijn, en zijn aanbidding en offeranden “geestelijke offeranden, aannemelijk voor God door Jezus Christus”.
Maar nadat de Heere aan Mozes deze onderrichtingen aangaande de samenstelling der heilige zalfolie had gegeven, voegde Hij er deze verboden bij, welke allen ongetwijfeld een zeer bijzondere, veel beduidende betekenis hebben; wij zullen daarom wel doen die na te gaan.
1. Het eerste was dit: “Op geens mensen vlees zal men ze gieten”. Zij mocht niet door enig gewoon gebruik ontheiligd worden. In dat klimaat, zoals ik vervolgens zal aantonen, werd zalf zeer dikwijls voor het lichaam gebruikt; en had dit verbod niet bestaan, dan zou deze of geen deze heilige olie met ongewijde handen genomen en daarmee het vlees van zijn lichaam gezalfd hebben. Nu verbood de Heere deze ontheiliging van de heilige zalfolie, als hoogst ongevallig in Zijn ogen.
Maar welk geestelijk onderricht zamelen wij uit dit verbod op? Is het niet dat de zalving van de Heilige Geest nooit door enig gewoon of ongoddelijk gebruik ontwijd mag worden? Maar is dit, helaas! niet al te dikwerf het geval? Hoe velen belijden door de Heilige Geest tot het werk der bediening geroepen te zijn, en als de zodanigen plechtig geordend en afgezonderd worden voor de dienst van God, die niets hoegenaamd van de giften en genade van de Heilige Geest weten, zoeken zij liever toegang te verkrijgen tot een der ambtsverrichtingen des predikers, om daardoor aan een stuk brood te komen. De zalving van de Heilige Geest, gelijk de heilige zalfolie, moet dus niet ontheiligd worden door het gieten op eens mensen vlees; en wee hun die haar zo ontheiligen. Zij behoort alleen voor geestelijke personen en geestelijke bedoelingen gebezigd te worden.
2. Het tweede verbod was: “Gij zult ook naar haar maaksel geen dergelijke maken”. Zij mocht dus niet nagemaakt worden. Zij moest onderscheiden en afgezonderd blijven van elke andere zalf, en eik namaaksel daarvan was door een geduchte straf – de straf des doods – verboden; want zulk een overtreder “zou uit zijn volk uit geroeid worden”. Maar is er niet evenveel betekenis in dit verbod als in het vorige? Worden de genadegaven en vruchten van de Heilige Geest niet dagelijks nagemaakt? Goddeloze, huichelachtige mensen, dronken van de geest van bedrog en dwaling, trachten dagelijks de zalving van de Heilige Geest na te maken.
Hoe doen zij zich voor met hun leer en bedoelingen, hun onderwijs en hun preken, hun leerredenen en verhandelingen, hun ingevingen en openbaringen, als waren zij onder het onderwijs en invloed van Gods Geest. Maar God verfoeit het bedrog. Niets is toegankelijk tot de dienst van het heiligdom dan Zijn eigen onderwijs en Zijn eigen getuigenis; en alle vleselijke namaaksels van die heilige zalfolie, waarmee Hij alleen beide, offerpriester en offerande inwijdt, zal door Hem met verfoeiing verworpen worden. Dit verbod heeft een uitgebreide, ik mag inderdaad zeggen een vreselijke betekenis, want tiet snijdt negen tiende van de predikers van onze dagen af. Waar gaven door de heilige zalfolie geheiligd worden, en ingewijd ter ere Gods en tot heil van Zijn volk, rust de zegen Gods op hen; maar alle pogingen om de zalving des Geestes na te maken, zullen verijdeld worden.
Hoe vaak worden er vleselijke middelen, door de predikers van onze dagen, beproefd ‘ om het natuurlijk gevoel op te wekken en de hartstochten gaande te maken. En zij werken door roerende, en soms door welsprekende vertogen op het natuurlijk gevoel, zo op het gemoed, dat zij een vals geloof, een nagemaakte hoop, en een huichelachtige liefde verwekken. Maar hoe vreselijk zal het uiteinde zijn van zulk een namaaksel en zulke namakers! “Zijne is de dwalende, en die doet dwalen” (Job 12: 16); maar beiden zullen uit het volk uitgeroeid worden, en geen deel hebben aan het koninkrijk Gods.
3. Het derde verbod is van gelijke betekenis. De heilige zalfolie mocht over geen vreemde uitgegoten worden, op straf dat hij, die haar zo ontheiligde uit het volk zou uitgeroeid worden. Maar wat leren wij uit dat verbod? Dat de zalving en invloed van de Heilige Geest, die door de zalfolie afgeschaduwd worden, alleen aan het volk Gods behoren; dat zij, die vreemdelingen zijn aan het verbond der belofte, zonder God en zonder hoop in de wereld, geen recht hebben op, geen deel aan de heiligende, inwijdenden invloed van de Heilige Geest, en dat zij die hem gewoon en algemeen zouden willen maken, de wraak van een rechtmatig beledigd God moeten verwachten.
Ik heb deze opmerkingen in verband met “de heilige zalfolie” bij wijze van inleiding tot onze tekst gemaakt, in welke wij lezen van een “zalving”; hetzelfde woord komt ook voor in vers 20 van hetzelfde hoofdstuk: doch gij hebt de zalving van de Heilige, en gij weet alle dingen;” want deze gewijde zalving, waardoor het volk Gods, als het ware, tot de dienst Gods ingewijd wordt, werd zinnebeeldig door de heilige zalfolie voorgesteld, hetwelk ik u juist heb trachten te verklaren. Laat ons nu, met Gods hulp en zegen, tot onze tekst overgaan; en als zodanig zal ik u trachten voor te stellen:
I. Wat deze zalving in haar algemene aard en hoofdeigenschappen is.
II. De bijzondere eigenschappen, welke Johannes daaraan toekent, en welke wij zullen bevinden vier te zijn: 1. dat zij is waarachtig en geen leugen; 2. dat zij leert van alle dingen; 3. dat zij, tot een zekere uitgebreidheid, elk ander onderwijs overtreft en 4. dat zij blijft in hem, die haar ontvangt.
III. Wat de gezegende uitwerking en vrucht is als men die heilige zalving deelachtig wordt: zij stelt ons in staat, door haar goddelijk onderwijs, in Christus te blijven: “en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven”.
I. De grootste zegen, welke God ooit aan Zijn gemeente schonk, was de gift van Zijn eigen lieven Zoon. Dit is die “onuitsprekelijke gave”, voor welke de apostel God dankt (2 Kor. 9: 15) en welker waarde nooit in dit leven ten volle gekend kan worden. Maar naast de onuitsprekelijke gave” Zijns geliefde zoons, mogen wij zeggen dat de gift van de Heilige Geest de tweede in waarde is; want zonder het onderwijs en de getuigenis, het werk en de meedeling van de Heilige Geest in de ziel, zou de onuitsprekelijke gift zelf van de Zoon van God aan de Gemeente voor ons zonder waarde of geldigheid zijn.
Met andere woorden” teneinde wij een duidelijk aandeel in het verzoenend bloed en de rechtvaardigende gehoorzaamheid van Gods dierbare Zoon mogen hebben, moeten wij de invloeden en werkingen van Gods Geest op ons hart ondervinden, om het volbrachte werk van Christus van kracht en duidelijk kenbaar te maken. Dit hemelse onderwijs is “de zalving”, waarvan Johannes spreekt; en welke hij ons zegt dat wij hebben “van de Heilige”, zelf de heiligen Zoon van God, en waardoor wij weten “alle dingen” welke onmisbaar zijn voor onze zaliging en heiliging.
Maar ik moet u, met Gods hulp en zegen, de algemene aard en de hoofdeigenschappen van deze zalving aantonen; en daarom moet ik u de letterlijke zin verklaren, om daaruit dat onderwijs te trekken, dat zij ons wil aanbieden.
In Oosterse luchtstreken wordt olie meer gebruikt en veel meer vereist dan in ons vochtig klimaat. De lucht is daar gewoonlijk zeer droog, en de zon heeft gedurende een aanmerkelijk deel des jaars een buitengewoon grote kracht; de uitwerking daarvan is het vel en het haar te doen opdrogen. Om deze dorheid en andere daarmee verbonden gevolgen tegen te gaan, waren en zijn de mensen nog gewoon om olie in de poriën en het vel te wrijven en het haar overvloedig te zalven, opdat het niet droog en dor zij, maar verzacht en glad worde, en in schoonheid en gezondheid bewaard blijve.
Maar daar is ook een andere reden voor het lichamelijk gebruik van olie in het Oosten. In die luchtstreek zweeft steeds een grote hoeveelheid lichte stof en zand in de dampkring, dat zich overal aan klederen en de blootgestelde delen des lichaams hecht, in de poriën van het vel dringt, en dus een gedurige kwelling veroorzaakt. Nu gaan zij dit onaangenaam gevolg tegen door het lichaam goed met olie in te wrijven. Daar is nog een derde reden, welke ik niet graag noemen wil, maar toch, omdat zij bestaat, noemen moet. Deze luchtstreken zijn vol kleine, gevleugelde en ongevleugelde insecten, die een bron van gedurige kwelling zijn; en tegen deze lastige bezoekers is olie, in het lichaam gewreven, bevonden het beste hulpmiddel te zijn.
Om deze redenen voornamelijk, en er zijn nog anderen, in verband met hun weelderige kleding en liefde tot reukwater, waarin ik niet behoef te treden, is het gebruik van olie en zalve van verschillende soort in het Oosten zo uitgebreid groot, dat wij er gelukkig niet mee bekend zijn. Dit dan de bestendige gewoonte dier klimaten en aan iedereen bekend zijnde, heeft de Heilige Geest, in een Oosters klimaat schrijvende, van dat beeld gebruik gemaakt om daardoor geestelijk onderricht aan te brengen, waarvan ik u iets meedelen zal; want er zijn vele trekken in dit beeld, welke een gezegend licht over het onderwijs en de getuigenis van Gods Geest in het hart verspreiden. Laat ons op enkele een blik werpen.
1. De eerste in het oog lopende hoedanigheid der olie, welke ik wil opnoemen, is, dat zij verzacht. Wij weten dat zij onder ons in verschillende fabrieken gebruikt wordt, om zelfstandigheden zacht te maken, zoals huiden en vellen, welke natuurlijk hard zijn, en zonder welke die stof geheel en al onhandelbaar zou zijn. Maar de olie wordt goed en degelijk in hun poriën gewreven, en maakt hen zacht en buigzaam. Zo wordt zij in de geneeskunde gebezigd om harde gezwellen murw te maken, zoals men het noemt, en die dus te verzachten en weg te nemen; daar ligt iets weekmakends in haar aard. Dat zij zo in oude tijden gebezigd werd, vernemen wij uit de uitdrukking des profeets, waar hij, van wonden, striemen en etterbuilen sprekende, zegt: zij zijn niet uitgedrukt, noch verbonden en geen ervan is met olie verzacht” (Jes. 1: 6). Olie dan, of zalf, is, in deze zin, een gezegend zinnebeeld en schriftuurlijk beeld van de verzachtende werkingen van de Heilige Geest op het hart.
Wij hebben van nature, zoals sommigen van onze door pijnlijke ervaring weten, een zeer hardvochtig hart – een hart, dat de Schrift vergelijkt bij de onderste molensteen, welke de hardste van alle stenen is, en noodwendig zo, opdat niet het zand van de steen zou vermengd worden met het meel dat hij vermaalt. De Heere heeft genadig beloofd, dat Hij het stenen hart uit ons vlees zal wegnemen en ons een vlesen hart geven (Ezech. 36: 26). Ons stenen hart behoort dan verzacht te worden; en wat kan werkelijk deze gezegende daad verrichten dan het onderwijs en de werkingen van de gezegenden Geest, die het stenen hart wegneemt en het vlesen hart geeft, ingevolge de belofte: Jk zal Mijn Geest geven in het binnenste van u,” en wederom: “Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u”.
Dus verzacht deze heilige zalfolie het hart. “De Almachtige,” zegt Job, “maakt mijn hart zacht; hetwelk Hij doet door Zijn genadige werkingen, de ziel verzachtende en vernederende, smeltende en oplossende aan de troon der genade. Dit mogen wij dan wel als een hoogst zekere waarheid aannemen, dat alle verbrijzeling van het hart en verbreking des geestes, alle goddelijke droefheid over de zonde, waar berouw, echte nederigheid, zelfmishagen en zelfverfoeiing voortgebracht worden door deze hoogst gezegende zalving door de Heilige, en dat er zonder deze geen van deze vruchten of genadebewijzen zijn.
2. Maar olie is ook zeer doordringend. Zo gij een druppel daarvan laat vallen op een plank of tafel, hoe diep dringt hij in de poriën, zodat gij er hem nauwelijks uit kunt krijgen. Hij zal er weken en maanden in blijven, en een duidelijk zichtbare en duurzame vlek achterlaten. Zo is het met de werking van de Heilige Geest op het hart. Zij dringt door; zij ligt niet op de oppervlakte des geestes gelijk een druppel water op een glazen ruit, zonder in de poriën zelf door te dringen. Een druppel van deze heilige zalfolie dringt tot in de diepste schuilhoeken van eens mensen hart door, en vooral in de poriën van zijn geweten, waarin hij geheel doorzinkt, het terzelfder tijd teer en zacht makende, zoals ik juist beschreven heb. Zo ooit het woord van Gods genade tot uw hart kwam, kwam het daar met een doordringenden invloed. Het onderwees niet alleen uw geest of scherpte uw oordeel, maar drong tot in uw ziel door.
“De opening van Uw woorden geeft licht” (Ps. 119: 130). Het wordt daarom in de Schrift vergeleken bij een tweesnijdend zwaard, “dat doorgaat tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegsels, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen, van het hart” (Hebr. 4: 12). Maar de olie dringt zacht in; zij baant haren ingang niet met geweld, zoals het zwaard, dat doorboort en snijdt; maar dringt eerder door haar zachte en liefelijke invloed diep in het verstand om het te verlichten, in het hart om het te smelten, in het geweten om het teer te maken, en in de gezindheden om haar geestelijk en hemels te maken. Dit is het eigenaardige van het Evangelie.
Het zwaard des Geestes, dat snijdt en doorboort is de wet; maar de olie die doordringt en toch verzacht is de kracht van het evangelie. O mogen wij meer van de doordringende invloeden van Gods Geest aan ons hart ervaren, zodat zij de diepten van onze ziel bereiken en ons geheel en al heiligen, “en onze geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam onberispelijk bewaard’ worde in de toekomst van onze Heere Jezus Christus!” (1 Thess. 5: 23).
3. Maar de olie heeft nog een andere uitwerking. Zij is helende en maakt daarom de grondstof uit van vele helende pleisters. In het Oosten vooral bestond in oude dagen de geneeskunst voornamelijk in uitwendige middelen. De mensen meestal onkundig zijnde in het samenstellen van middelen tot inwendig gebruik, werden de zodanige weinig gebruikt. Maar er werden inwrijvingen van verschillenden aard gebezigd, waarvan de olie het hoofdbestanddeel was. Dus betekent olie geestelijk wat helend is. En wat heelt meer dan de zalving van de Heilige Geest? Wat brengt gezondheid en genezing aan een bloedend geweten, aan een verbroken hart en een verslagen geest, behalve dat, wat de Schrift “de olie der vreugde” noemt?
Dus, in dezelfde genadige profetie, waarin de Heere verklaart dat Hij gezonden is om de verbrokenen op te richten, verkondigt Hij ook dat Hij komt om de olie der vreugde voor treurenden te geven. De goede Samaritaan, toen hij in zijn armen de man opgenomen had, die onder de moordenaars gevallen was, goot, na vooraf zijn wonden onderzocht en gepeild te hebben, er wijn en olie in – de een om zacht te prikkelen en de andere om het te helen vlees te verzachten. Zo giet de Heilige Geest, als Hij nauwkeurig de wonden heeft onderzocht, die gemaakt werden door de wet en een schuldig geweten, daarin de olie der vreugd in liefelijke en gezegende vereniging met de wijn van het evangelie, en brengt gezondheid en genezing aan.
4. Maar olie werd in die landen ook veel gebruikt als een voedingsmiddel. In die warme streken kan boter niet gemaakt of bewaard worden; wat in de Heilige Schrift boter” genoemd wordt, is eigenlijk geen boter, maar dik geworden melk. “In een herenschaal bracht zij boter” (Richt. 5: 25). Dit was een soort van dik geworden melk, op het vuur gekookt om haar lijvigheid te geven, en haar op een “Heeren” of grote en schone schaal te doen, om de honger van de vermoeiden en uitgehongerde krijgsman te stillen. Maar een klomp van onze boter, hoe groot die schaal ook mocht geweest zijn, zou slechts een gering voedsel geweest zijn voor de dorstigen en afgematte Sisera, vluchtende nadat hij Barak vervolgd had.
Boter dan, in de vorm waarin wij haar gebruiken, is nauwelijks in het Oosten bekend; in plaats daarvan gebruiken zij olie; en deze, ten minste als zij vers is, zoet en gezond zijnde, maakt een groot deel van hun voedsel uit, en wordt door hen met evenveel smaak gegeten als wij boter gebruiken; enige zelfstandigheid van dien aard is onmisbaar voor onze gezondheid, voor de onderhouding van onze noodzakelijke lichamelijke warmte. Maar wat voedt de ziel beter dan de zalving des heilige geestes? Als Hij van de dingen van Christus neemt en die openbaart aan het hart; als Hij voor ogen houdt en als het ware in de mond zelf het vlees en bloed des Lams doet, hoe voedt Hij dan de ziel! En niet alleen zo, maar Hij verwarmt zowel als Hij voedt; want daar de warmte van onze lichamen niet onderhouden zou kunnen worden zonder vet of olieachtig voedsel, zo kunnen onze zielen niet verwarmd worden zonder de liefde Gods, welke in het hart door de Heilige Geest wordt uitgestort.
De Heere heeft beloofd, dat Hij op de berg Sion allen volken “een vetten maaltijd zou maken, van vet vol mergs” (Jes. 30: 6). Door die vette maaltijd wordt de ziel zowel verwarmd als gevoed; en zo verzadigt de zalving des Heiligen Geestes de ziel met smeer en vettigheid (Ps. 63: 6); daardoor wordt het volk Gods vet en groen gemaakt (Ps. 92: 15), en wordt dronken van de vettigheid van Gods huis (Ps. 36: 9).
5. Maar de olie heeft nog een ander gebruik. Onder de andere offeranden, die de Heere de kinderen Israëls gebood te brengen voor de dienst des tabernakels, was olie voor het licht. Gij zult u herinneren dat onder de tempelgereedschappen een gouden kandelaar was, of, zoals het vertaald had moeten worden, een “lamp”, want kandelaars waren in die dagen ten enenmale onbekend.
Nu gaf deze lamp licht aan de heilige plaats, daarom moest zij behoorlijk gevoed worden en mocht nooit uitgaan. Om die reden werd de zuiverste olie gebruikt – hetgeen Mozes “reine olie van olijven gestoten” noemt, dat is, in een vijzel, niet in een molen gemalen, als gevend het helderste en zuiverste licht (Exodus 27: 20). Maar is dit niet een treffend beeld en figuur van het licht des Heilige Geestes? Want wat licht is er te vergelijken bij het zuivere en heilige licht, dat Hij geeft? En geeft Hij geen licht aan de Gemeente Gods, als vertegenwoordigd door de gouden kandelaar in het heiligdom met zijn zeven armen en één hoofdlamp, want hij had er zeven om zijn volkomenheid aan te duiden? (Exod. 25: 37).
Al het licht dat wij hebben is van de tegenwoordigheid des heilige geestes in het heiligdom. Hoe zalig is het, dit persoonlijk en bevindelijk te ervaren! Wat een licht, b.v. werpt Hij soms op de persoon en het werk van Jezus! Welk een licht op de geheiligde bladzijde, daarop schietende als een lichtstraal uit de hemel! Welk een licht tevens op de waarheid zoals zij in Jezus is, doende haar glinsteren, als Mozes’ gelaat, met een hemelse glans; en welk een licht ook op het onderwijs en de handelwijze Gods op uw eigen hart, als gij verwaardigd wordt licht in Gods licht te zien!
6. Maar ik moet nog een algemener kenmerk der olie doen kennen, eer ik tot haar meer bijzondere trekken overga, zo de tekst die opgeeft. Zij werd gebruikt op feestdagen, om het lichaam meer sieraad en schoonheid te geven. Dus vinden wij dat de jonge dochters, die in het huis van koning Ahasverus opgenomen werden, zes maanden vooraf werden gezalfd met “mirreolie” en zes maanden met specerijen (Esther 2: 12). Zo zegt de Wijze: “Laten uw klederen steeds wit zijn, en laat uw hoofd aan geen zalving ontbreken,” en dus spreekt Amos, sprekende van diegenen, die op hun feestdagen liggen op elpenbenen bedsteden en weelderig zijn op hun koetsen, “dat zij wijn uit schalen drinken en zich zalven met de voortreffelijkste olie” (Amos 6: 4, 6).
Daarom werd zalving, op deze feestelijke gelegenheden gebruikt wordende, een beeld van vreugde en blijdschap. Dit mag de bedoeling verklaren van “de olie der vreugde” en “de olie der verheuging”, en “de olie, die het aangezicht des mensen doet blinken” (Ps. 104: 15). Geestelijk vertegenwoordigt daarom olie of zalving de hemelse vreugd, heilige blijdschap; want de apostel noemt: “blijdschap door de heilige geest” (Rom. 14: 17). “Zo namen de Thessalonicensen het woord aan in vele verdrukkingen, met blijdschap des heilige geestes” (1 Thess. 1: 6). Dit is wezenlijke blijdschap, want zij is van God, en een blijdschap, die niemand ontneemt aan hem, die haar gelukkig ontvangt.
II. Maar daar ik nu zo lang verwijld heb bij hetgeen ik de algemene kenmerken of hoofdtrekken der olie of zalving genoemd heb, zal ik nu tot ons tweede punt overgaan, hetwelk was om de bijzondere hoedanigheden van de zalving in onze tekst aan te tonen. Gij zult u herinneren dat ik er vier noemde, welke ik, onder ’s Heeren hulp, voor u zal trachten te ontvouwen. Zij hebben allen een diepe betekenis; en zo de Heere u met enige mate van deze heilige zalving heeft gezegend, zult gij in staat zijn die meer of min verwezenlijkt en met bevinding gevoeld in uw eigen hart te erkennen. Ziet dan wel toe en gaat na of gij de zalving aan uzelf kunt bespeuren; want zo gij die bezit, zal zij enigszins deze vier gewichtige hoedanigheden voortgebracht hebben, die de pen van Johannes heeft beschreven.
1. :Zij is waarheid en geen leugen;” met andere woorden, daar is in haar een plechtige en gezegende wezenlijkheid. Gij kunt in vele dingen in uw ervaring beproefd zijn geworden, en inderdaad worden wij bijna in elke zaak beproefd, die daarmee in verband staat, zowel in het bestuur der voorzienigheid als in de genade, want “de Heere beproeft de rechtvaardigen;” en het is de beproeving van ons geloof, welke kostbaarder is dan goud dat vergaat. Maar in weerwil van al onze beproevingen omtrent die zaak, al de oefeningen van onze geest in dit onderwerp, of al de inblazingen van ongeloof en ontrouw tegen haar, weten zij, die ooit de zalving van de Heilige Geest ervaren hebben, dat “zij waarheid is” – dat er een goddelijke en zelfstandige wezenlijkheid in haar is. En hoe weten zij dit? Hoofdzakelijk door ’twee bewijzen – de getuigenis van de Gever en van de gift. Laat mij deze dubbele getuigenis verklaren.
Zegt Johannes niet: “Gij hebt een zalving van de Heilige en in onze tekst: “De zalving die gij van Het ontvangen hebt?” Wie is die “Heilige?” Wie anders dan de Heilige Israëls, de Heilige Zoon van God? Deze zalving dan van of door Hem ontvangen zijnde, getuigt van de persoon des Gevers. Het hoofdwerk des heilige geestes is Jezus te openbaren, van de dingen te nemen welke de Zijn zijn, en die aan de ziel te openbaren; Hem te verheerlijken door enige openbaring van Zijn tegenwoordigheid en macht. Dus openbaart de zalving, en door die openbaring getuigt zij van dien doorluchtige Zoon van God, die de Heilige Geest bovenmate ontving; die gezalfd moest worden tot Profeet, Priester en Koning; en die aan Gods rechterhand verhoogd, en van de Vader de belofte des heilige geestes ontvangen hebbende, dien uitstort in de harten zijns volks (Hand. 2: 33).
Maar deze zalving is ook bekend “waarheid en geen leugen te zijn”, uit de aard der gift zelf en de getuigenis die zij daarvan geeft. Dus verlicht zij de ogen des verstands geestelijk om de dingen van Gods Geest te onderscheiden; wekt het geloof in het hart op, waardoor in de Zoon van God wordt geloofd tot het eeuwige leven; deelt een zoete hoop aan de ziel mee, haar in staat stellende het anker te werpen binnen het heiligdom; en stort die liefde uit, waardoor Jezus en al wat tot Hem behoort met elke genadige en tedere genegenheid worden omhelsd. Wanneer dan goddelijke en hemelse wezenlijkheden aan het hart geopenbaard en verzegeld worden door de zalving, die haar openbaart, ontdekt en toedient, ziet en voelt men, men, dat de zalving zelf van een zeer gezegende wezenlijkheid, of, zoals Johannes zegt, “waarheid en geen leugen” is. Het mag wellicht aan sommigen overdreven, en anderen onzeker toeschijnen om op ons gevoel te vertrouwen en dit tot een bewijs te maken; en dat zou het ook zijn, als het slechts een natuurlijk gevoel was.
Maar het is niet natuurlijk maar bovennatuurlijk, niet vleselijk maar geestelijk, niet aards maar hemels, en brengt dus een bewijs van zichzelf mee. Is dit niet schriftuurlijk? Verklaart de apostel niet dat “dezelfde Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn?” (Rom. 8:16); en zegt Johannes niet: “Die in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zichzelf?” (1 Joh. 5:10). Het is inderdaad alleen op deze wijze en in het licht van dit bewijs dat wij “waarlijk weten dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven dat wij de Waarachtige kennen” (1 Joh. 5:20). Wat dan de satan mag ingeven, of het ongeloof influisteren, of de duisternis van ons gemoed opwekken, of hoe goddeloze mensen ons mogen beklagen of bespotten, wij worden, zo ver wij verwaardigd worden met deze zalving – daartoe gebracht, dat wij weten dat wij “waarheid en geen leugen is”.
a. Maar ziet, als een overtuigend bewijs, voor enige ogenblikken waarin u hoopt dat de Heere voor uw ziel gedaan heeft, want deze woorden zullen met grotere of mindere duidelijkheid op elk deel van het werk der genade van toepassing zijn. Ziet dan op de eerste overtuigingen, welke door een goddelijke macht in uw hart werden gewerkt. Was er geen waarheid en geen leugen? Het is geen leugen, dat u het gewicht en de zondeschuld op en bezwaard geweten voelde; dat u om genade riep, en wel met vele zuchten en tranen; dat u bewust was van de hartdoorzoekende tegenwoordigheid van een heilig God, en geen andere rust vond dan uw hart voor Hem uit te storten. Dit was de uitwerking van de zalving, die u van Hem ontving; en daarom kunt u van de eerste druppel af zeggen: “Het is waarheid en geen leugen; want was uw gevoel niet wezenlijk, als u nooit iets wezenlijks in uw leven gevoelde?
b. Ga nu voort tot enige genadige ontdekking van de wet van de zaligheid aan uw ziel; enige openbaring van Christus aan uw hart; enige toepassing met kracht van het woord van genade; enige inwendige fluistering van de Geest in uw geest, die u hoop gaf op de genade van God. Was dat niet een waarheid en geen leugen? Soms mag u verlokt worden om te geloven dat het niet wezenlijk was; dat het slechts bedrog of begoocheling was. Maar als u met dezelfde zalving nog eens verwaardigd wordt en hetzelfde zalige gevoel terugkeert, zult u zowel van het verleden als tegenwoordige kunnen zeggen: “Het was waarheid en geen leugen”.
c. Of ziet op enige belofte u ooit aan uw ziel gegeven in een tijd van donkerheid en neerslachtigheid, om uw geest op te beuren, uw gemoed te vertroosten, en u van de angst te verlossen. Soms mag gij beproefd worden aangaande de wezenlijkheid of zij wel van God is; maar als de Heere weer een lichtstraal in uw hart zendt en nog eens de zalving Zijner genade schenkt, kunt gij zeggen: “Zij was waarheid en geen leugen”.
d. Maar neemt een ander geval. Gij mag soms beproefd worden aangaande elke leer, die gij hebt geloofd of beleden te geloven. De satan mag zulk een ongeloof in uw vleselijk gemoed opwekken en zulke stormen van ontrouw doen ontstaan, zodat gij alles betwijfelt, en schijnt op en neer bewogen te worden op een zee van onzekerheid, zoals Paulus op de Adriatische zee, zodat dagen lang u zon noch sterren beschijnen, en de storm u hier en ginds slingert. Maar behaagt het de Geest nogmaals uw ziel met die hemelse zalving te zalven, dan kunt gij stoutmoedig zeggen: “Zij is waarheid en geen leugen”.
De mens dacht nooit deze dierbare en hemelse waarheden uit. Goede mensen zouden die niet verzinnen en slechte konden het niet. Engelen zouden ons het woord van God niet als bedrieglijk doen voorkomen; duivelen konden het niet; want het trotseert al hun listen en verkondigt hun zonden en ondergang. Van wie kwamen dan deze gezegende waarheden? Van God, ik voel haar wezenlijkheid en zekerheid; ik weet dat zij waar zijn, want zij kwamen in mijn hart tot een bewijs van de Geest en van de kracht. Wat Hij mij dan uit Zijn heilig woord door Zijn geest en Zijn genade mag geleerd hebben, ik kan er het zegel op zetten, dat het “waarheid is en geen leugen”.
Dit is dan een bijzondere en hoogst gezegende hoedanigheid van de zalving des heilige geestes, dat zij in uw ziel die zekerheid van Gods Woord brengt, dat het Zijn eigen gezegende waarheid is, dat gij daarop vast kunt staat maken in beproeving en verzoeking, zelfs in nood en dood. “Indien wij het getuigenis der mensen aannemen,” zegt Johannes, “het getuigenis van God is meerder”. Dit getuigenis is het getuigenis des Geestes, zoals wij lezen: het is de Geest die getuigt, dat de Geest de waarheid is” (1 Joh. 5: 6, 9).
Dus wat God in het Woord heeft geopenbaard, en wat de gezegende Geest daaruit aan uw hart heeft meegedeeld, wordt inwendig erkend en gevoeld waarheid en geen leugen te zijn. Blijf hierop staan, Christen! houd hieraan vast ten spijt van zonde en duivel, ten spijt van een ongelovig, ontrouw hart en een spottende, u beschimpende en verachtende wereld. Zet hier uw voet en sta vast, en geloof dat gij de zalving, die gij van de “Heilige” ontvangen hebt, “waarheid is en geen leugen”.
e. De “heilige zalfolie”, welke Mozes maakte, zoals gij u zult herinneren, als bestaande uit de geurigste specerijen, bezat een geur, die zich moest openbaren als de gereedschappen des heiligdoms daarmee bestreken werden. Dit is inderdaad het eigenaardig karakter van welriekende zalf, want, zoals Salomo zegt: “de olie roept” (Spreuk. 27: 16). “Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalste zeer kostelijke nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd; en het huis werd vervuld van de reuk der zalf” (Joh. 12: 3). Dus openbaart zich de zalving des heilige geestes door haren hemelse reuk aan de harten, lippen en het leven van Gods volk; want niet alleen verblijdt olie en reukwerk het hart (Spreuk. 27: 9), maar als “de naam van Jezus” als zalf is uitgestort, dan openbaart zich “de reuk Zijner goede zalf” in hun woorden en werken als waarheid en geen leugen.
2. Maar ik ga over om u een andere bijzondere hoedanigheid te doen kennen, die Johannes aan deze zalving toeschrijft: zij leert van alle dingen; dat is: van alle dingen ter van onze zaliging en heiliging nodig. Het betekent niet, dat zij ons natuurlijke, wetenschappelijke waarheid leert; dat wij door dat onderwijs taal of geschiedkundigen, wiskunstenaars of wijsgeren worden. Zodanig is niet de geest en bedoeling van de heiligen Johannes hier. Wat hij bedoelt, is, dat deze zalving ons leert van alle dingen voor ons welzijn en de ere Gods; van alle dingen welke te kennen het eeuwige leven is; van alle dingen die ons veilig en met ere door dit tranendal zullen leiden; van alle dingen welke te smaken, te betasten, te ervaren en te genieten, onze steun onder rampen, onze verlossing uit de verzoeking, en ons veilig paspoort naar de hemelse woning zal zijn. Alle andere kennis laat ons bij het gapend graf in de steek.
Zij is goed voor de tijd; maar wat zal zij ons baten voor de eeuwigheid? Weinige mensen hebben groter bewondering dan ik voor bekwaamheid des geestes, letterkundige talenten, en de voortgang en gevolgen der wetenschap en kennis in de verschillende betrekkingen des levens. Maar ik heb lang gezien en gevoeld hoe zij allen feilen als de dood hard aan de deur klopt en met geweld wil binnentreden. Ik heb persoonlijk mannen van geleerdheid, wetenschap en zielsbekwaamheid gekend; maar tevens gezien dat al hun talenten hen zonder enige kennis aan de enige waarachtige god lieten, en aan Jezus Christus dien Hij gezonden heeft.
Zo ik hun daarom al hun bekwaamheid en talenten heb benijd, heb ik hun niet hun zielstoestand of hun einde benijd, en, naar mijn juist oordeel, zou ik liever een druppel van deze heilige zalving in mijn hart hebben, dan al de kennis, welke zij bezitten, of al de zielsvermogens die zij bij zich dragen. Maar daar deze zalving ons “van alle dingen leert”, welke bekwaamheid des geestes niet kan verwerven en menselijke geleerdheid niet kan meedelen, zullen wij nu enige ogenblikken besteden aan het beschouwen der zaken, welke zij ons bevindelijk doet kennen.
a. Zij leert ons de ware kennis van God. Zonder deze bijzondere zalving, hebben wij geen rechte inzichten van, geen rechte vrees voor of geen recht gevoel van dat grote en heerlijke Wezen, met Wie wij te doen hebben. Zijn alwetendheid, almacht, reinheid, heiligheid, Zijn onbuigzame rechtvaardigheid, en al Zijn andere heerlijke en eeuwige eigenschappen zijn voor onze ogen verborgen, zo lang wij nog in de duisternis en de dood der natuur zijn. Wij mogen inderdaad enige natuurlijke begrippen, in onze geest, en enige overtuigingen in ons geweten hebben van Gods heiligheid, en enige onbepaalde vrees voor Zijn alomtegenwoordigheid en almacht; maar wij geloven of gevoelen ben niet wezenlijk of handelen daarnaar.
Het is op zijn best een algemeen, vluchtig denkbeeld, dat geen invloed of uitwerking op ons hart of leven heeft. Ik denk niet dat ik te ver ga als ik zeg dat wij de zalving des heilige geestes behoeven om ons het bestaan zelf van God aan te tonen. Zegt ons de apostel niet dat wij van nature “zonder God in de wereld”, dat is letterlijk “godloochenaars zijn?” (Efeze 11: 12), en verklaart hij ook niet dat “wij door het geloof verstaan, dat de wereld door het woord Gods is toebereid,” en dat bij die tot God komt, moet geloven dat Hij is” (Hebr. 40: 3, 6). En is niet dit geloof de gave Gods en een vrucht des Geestes? (Efeze 11: 8; Gal. 5: 22). Verklaart onze Heer ook niet dat “de enige waarachtige god te kennen”, een deel is van “dat eeuwige leven”, dat Hij geeft? (Joh. 17: 2, 3). En bevestigt dit onze ervaring niet? Hoe duidelijk is het dan en door de Schrift en door de ervaring, dat wij het onderwijs des heilige geestes behoeven, om ons van het wezen zelf van een God te overtuigen, en dat wij zondaars voor Hem zijn.
b. Maar deze zalving leert ons bijzonder Jezus Christus kennen, dien Hij gezonden heeft. Dit is de tweede tak van het eeuwige leven; en wat de overgave van Jezus betreft, daarbij wordt bepaald, dat zij in ons hart door de kracht Zijner genade wordt gebracht. Ons wordt nadrukkelijk gezegd, dat “niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn, dan door de heilige geest” (1 Kor. 12: 3). Onze eigen ervaring bevestigt deze verklaringen, want wij gevoelen dagelijks diep, dat wij geen kennis van Zijn eeuwig Zoonschap en Zijn heerlijke Godheid hebben; geen duidelijk besef van Zijn samengestelde persoon, als Immanuël, God met ons; geen genadige ontdekking van Zijn verzoenend bloed, dat van alle zonden reinigt; van Zijn gehoorzaamheid, die ons van alle dingen rechtvaardigt, van welke wij niet door de wet van Mozes konden gerechtvaardigd worden; van Zijn stervende liefde uitgestort in het hart; van Zijn lijden aan het kruis, als dragende onze zonden in Zijn eigen lichaam, op het hout; van Zijn opstanding uit de doden, zodat wij daarvan de kracht kennen; van Zijn persoonlijke en tegenwoordige Voorspraak aan Gods rechterhand, zodat wij daarin een waarachtig aandeel bezitten, tenzij al deze dingen ons geopenbaard worden door het onderwijs en de getuigenis des heilige geestes. ja, deze grote en heerlijke waarheden, in welker ware kennis alle zaligheid ligt, zijn allen voor ons oog verborgen, want daar is een sluier van ongeloof en onwetendheid over ons hart, totdat de heilige geest dit juk van de hals neemt door Zijn zalving (Jes. 10: 27).
Maar Zijn heilige zalving leert ons van al deze dingen, onderwijst ons in haar schoonheid en zegenrijkheid, wezenlijkheid en waarheid, heiligende invloed en kracht. Hoe schoon en zeZenrijk ontvouwde dit de Heere voor Zijn discipelen in die genadévolle, hemelse hoofdstukken in Johannes’ Evangelie, waardoor Hij hun treurende harten zocht te troosten. Hoe beloofde Hij hun, dat Hij een anderen Trooster zou zenden, die van Hem zou getuigen, hen in al de waarheid leiden en zich aan hun harten zou openbaren.
Hoe zijn in die hoofdstukken ‘ een hemelse geur uitademende, tot overvloeiens vol van de genadigste verklaringen en beloften met betrekking tot het werk van de heilige geest om Jezus Christus aan de ziel bekend te maken. Deze genadige verklaringen en goddelijke beloften werden niet voor hun troost alleen uitgesproken, maar zoals de Heere in Zijn Hogepriesterlijk gebed, niet voor Zijn discipelen alleen bad, maar “ook voor hen die in Hem door hun woord zouden geloven,” zo behoren dus dezelfde beloften aan de gelovigen van elke eeuw. Het zal onze rijkste genade zijn die heilige zalving te hebben, waardoor zij aan ons hart vervuld worden.
c. Ook weten wij wederom niets van onze verloren en verwoesten toestand van nature, of wat onze harten werkelijk in hun gehele naaktheid en afzichtelijke laagheid voor een heilig God zijn, tenzij deze heilige zalving ons aangaande deze diepe en hoogst grievende verborgenheid onderricht; want daar is een “verborgenheid der ongerechtigheid” zowel als een verborgenheid der godzaligheid”. Zonder het licht en het leven van dit hemelse onderwijs zien noch voelen wij de diepte der schuld en der misdaad, der ellende en rampzaligheid, waarin wij door Adams val verzonken zijn.
Wij kennen de arglistigheid en huichelarij niet van onze wanhopig bedorven natuur; wat zij in staat is te denken, te zeggen of te doen. Let wel op mijn woord Jn staat”; ik zeg niet, dat wij of spreken of doen, wat wij gevoelen dat in ons binnenste werkt; maar wij zien dat er een aanleg tot boosheid in het menselijk hart, ja, in ons hart is, welke alles wat ooit gedacht, gezegd of gedaan is geworden, te boven gaat. Ook zien noch voelen wij wederom met onze gehele en volkomen hulpeloosheid, om onszelf te zaligen of te verlossen, en onze onbekwaamheid om te geloven, te hopen of lief te hebben tot in het eeuwige leven. Met één woord, wij hebben geen juiste kennis van God, noch van onszelf; wij zien noch zonde noch behoudenis, noch de ziekte, noch het hulpmiddel; wat wij door de eerste Adam zijn, of wat door de tweede, tenzij door de zalving welke van alle dingen leert.
d. Maar wederom worden wij door dit onderwijs geleid in de waarheid zoals zij in Jezus is. Daar is geen tak van goddelijke waarheid, geen deel of deeltje, dat wij geestelijk en met bevinding kennen, dan door de kracht van deze zalving. Maar “de waarheid zoals zij in Jezus is” is een veelomvattende uitdrukking, want zij sluit het geheel van Gods geopenbaarde waarheid in. Zij bevat daarom elke leer van ons allerheiligst geloof, elke belofte en elk voorschrift. Wanneer dan deze zalving Leert van alle dingen”, leidt zij ons in een bevindelijke kennis der waarheid, zoals zij schittert in de Persoon en het werk van onze genadige Heere. En gelijk wij door deze zalving in alle waarheid geleid worden, zo worden wij door haar bewaard voor elke dwaling.
Door deze zalving worden ons zowel de voorschriften als de beloften dierbaar gemaakt; de gehele waarheid Gods wordt ons opengelegd en bekend gemaakt; en hoewel ik niet wil zeggen, dat enige van onze alles ervaren wat er in de waarheid vervat is, want hoe weinig weten wij inderdaad, toch wil dit zeggen, dat wij niets weten, zoals wij behoorden te weten van enige tak der goddelijke waarheid, hetzij in leer, bevinding, of beoefening, in beeld of afschaduwing, belofte of voorschriften, behalve door de kracht van deze zalving. Ik wil er ook bijvoegen, dat wat zij ons leert, wij dat weten tot enig doel; want de heiligmakende, verlossende kracht en invloed van de heilige geest gaan met die zalving immers gepaard, de ziel wijs makende tot zaligheid. Hoe behoren wij dan altijd van de Heere af te smeken, om ons die zalving van de Heilige te geven, waardoor wij alle dingen weten!
Ik, als leraar, die in ’s Heeren naam moet optreden om u te onderwijzen, en gij, als gemeente, die begeert de waarheid in haar zaligende kracht en heiligende invloed voor uzelf te kennen – hoe veel behoefte hebben wij, om van de Heere te verzoeken, ons met die zalving te verwaardigen; want niet alleen heiligt zij ons voor de dienst van God, zoals de heilige zalfolie Aäron en zijn zonen heiligde, maar zij maakt ons ook bekwaam voor de erfenis der heiligen in het licht; niet alleen geeft zij ons een geestelijk inzien in de verborgenheden van het evangelie, maar zij richt Gods koninkrijk in het hart op, hetwelk is gerechtigheid, vrede en vreugde in de heilige geest. Veel mogen wij door de wijsheid der mensen leren; maar al wat wij niet door het onderwijs van God geleerd hebben, zal ons in het sterfuur doen falen. Maar wat wij weten door het onderwijs en de getuigenis des Geestes zal duren in de tijd, ja ik mag zeggen, tot in de eeuwigheid.
3. Maar ik ga over tot een andere bijzondere hoedanigheid van deze goddelijke zalving, welke enigszins in verband staat met dat wat ik juist verklaard heb. Deze zalving dan overtreft, tot een zekere uitgebreidheid, alle ander onderwijs of, – ik verzacht de uitdrukking gij hebt niet van node, dat iemand u lere. Hierin is enige zinspeling op de belofte in verband met het nieuwe verbond, dat zij niet meer, een ieder zijn naasten, en een ieder zijn broeder zullen leren, zeggende: “kent de Heere! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinsten af tot hun grootste toe” (Jer. 31: 34).
Dit onderwijs dan overtreft alle ander onderwijs tot zo ver, dat het niet noodzakelijk of onmisbaar is voor een rechte kennis der waarheid zoals zij in Jezus is. De mens mag ons vele dingen leren; en, inderdaad, zonder onderwijzers of opvoeders kunnen wij onmogelijk de voornaamste vakken van onderwijs en opvoeding leren. Soms pogen velen zichzelf nieuwere talen aan te leren; maar een mens kan zichzelf zowel muziek aanleren, als dat hij Frans of Duits leert schrijven of spreken, zonder behulp van een onderwijzer. Ik heb volwassenen gekend, groot gebracht zonder enige wezenlijke opvoeding, die, predikanten geworden zijnde, dachten dat zij zich het Hebreeuws of Grieks konden aanleren, zodat zij in staat waren het Oude en Nieuwe Testament oordeelkundig te lezen. Maar wat verkregen zij door hun zelfonderricht? Wel een grote mate van verwaandheid, maar geen wezenlijke kennis. Talen, vooral de oude talen, kunnen zo niet geleerd worden.
Wij moeten die in jeugdige jaren leren, als de geest vatbaar en het geheugen levendig en sterk is, en wij moeten die door een jarenlange vlijtige studie in ons bevestigen, eer wij kunnen gezegd worden die oordeelkundig en grondig te verstaan. Zo leerde ik het weinige, dat ik van de oude talen versta; de grond daartoe werd in mij op 15 of 16 jarigen leeftijd gelegd, eerst op een openbare school en vervolgens aan de hogeschool. Maar al mag ik een weinig van die kennis bezitten, die ik niet graag zou willen missen, want ik vind haar dikwijls zeer nuttig, toch hoop ik haar in haar rechte waarde te schatten, en in te zien welk een genade het is voor het arme, ongeletterde, onopgevoede volk Gods, dat het niet de taal van Kanaän behoeft te, leren op zulk een ingespannen wijze, als waarop ons in onze jeugd Grieks en Latijn geleerd werden; dat het niet aan de voeten des leraars behoeft neer te zitten, om de uitspraak, de regels en de woordvoeging der hemelse taal te leren; zodat het die nauwkeurig spreken en schrijven kan; maar dat de gezegende Heere zelf het aan Zijn voeten brengt, en het daar juist leert om de taal van Sion recht te verstaan en te spreken.
Tot een zekere graad dan, want ik verzacht het woord, overtreft deze zalving, in een hoge mate, elk ander onderwijs; maar overtreft zij alles? Zo ja, waarom bent gij dan deze morgen hier? Waarom bent gij mij komen horen? Ben ik niet, in zekere zin, uw geestelijke onderwijzer en leraar? Komt gij niet om mij het woord Gods te horen verklaren – u te leren wat ik hoop, dat de Heere mij geleerd heeft? – Wij kunnen veel van elkaar leren, zoals de apostel zegt: “opdat zij allen leren, en allen getroost worden (1 Kor. 14: 31). Ik kan voor mijzelf zeggen, dat ik kan zitten aan de voeten van iemand die, naar ik geloof, door de Heere is geleerd, en ik ben blijde onderricht van zijn lippen te ontvangen, hoe arm en ongeleerd bij mag zijn. ja, ik heb dikwijls zeer veel nut van de arme heiligen Gods gehad en vele nuttige lessen uit hun onderwijs opgezameld.
Dus overtreft zulk onderwijs dat van de leraren niet, noch het onderwijs, dat wij verkrijgen door te spreken over de dierbare zaken Gods met diegenen, die Zijn groten naam vrezen. Maar het overtreft het menselijk onderwijs op die wijze, dat het uit zich zelf, zonder enig ander onderwijs, Gods heiligen kan leiden en leidt tot een persoonlijk en bevindelijk genot van de kracht der waarheid Gods. Dus bij gebrek aan een Evangeliedienaar, en het gemis van elk ander genademiddel, is deze zalving in zich zelf toereikend, om de heiligen Gods die dingen te leren, welke tot hun eeuwige vrede nodig zijn.
4. Nog een meer bijzondere hoedanigheid van deze zalving blijft ons over te beschouwen: haar blijvende aard: “De zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u”. Dit is de ware aard der olie, dat gij haar nergens uit kunt krijgen. Hebt gij niet soms een druppel olie op de planken laten vallen, in weerwil van al uw wrijven en schuren kunt gij er hem niet uitkrijgen of de vlek er uitwissen; zo is het in een geestelijken zin. Zo de Heere een droppel van Zijn heilige olie in uw hart heeft laten vallen, en deze tot in de poriën zelf van uw geweten doorgedrongen is, zal niets dien er ooit uitkrijgen.
En welk een genade is het, dat niets die ooit verdrijven zal. Hoe vele stromen van zonde zullen soms over de heilige plek, waarin de olie gedruppeld is, heenrollen; maar al de stromen der zonde kunnen haar niet uitwissen. Wat golven van verzoeking en baren van Gods ongenoegen mogen er in en over de ziel rollen; maar deze zullen nooit de geheiligde plek wegspoelen. Wat een tegenstand der goddeloze mensen, wat vurige pijlen uit de bel, wat vrees en twijfel, wat angst en benauwdheid; maar al deze samen, kunnen nooit de heilige zalfolie wegnemen. Wat een mens in zichzelf mag zijn; hoe laag en bezoedeld hij zich mag gevoelen; wat zondenlast er op zijn geweten mag drukken, niets, niets kan deze zalving wegwassen, zo God hem daarmee heeft willen verwaardigen.
Deze is onze bekwaammaking voor de hemel; want wat de Heere doet, doet Hij voor eeuwig; want de roepingen Gods zijn onberouwelijk. Dit is de rijkste genade voor de heilige, dat wat, de heilige geest heeft meegedeeld, nooit uitgewist kan worden. Zo de zonde het kon, zou zij het dan niet reeds lang hebben gedaan? Zo de verzoeking het vermocht, zou zij dan niet reeds lang beproefd hebben elk spoor daarvan, gelijk een wind uit de woestijn, te doen opdrogen? Zo de satan het kon, zou hij niet reeds lang met helse vreugd over het misvormen van Gods schepsel gezegevierd hebben? Maar dit is de gezegende toestand en de zekerheid van Gods heiligen, dat de zalving, die zij van de Heilige ontvangen, in hen onuitgewist en onuitwisbaar blijft.
III. Nu, om tot ons laatste punt te komen, over welk ik, daar ik reeds al wat te veel van uw aandacht gevergd heb, kort moet zijn – de geest en uitwerking van deze zalving: En gelijk zij u geleerd heeft, zult gij in Hem blijven. De Apostel spreekt hier van twee dingen: wat deze zalving heeft gedaan, en wat zij zal blijven doen.
Wat heeft zij reeds gedaan? Welke zijn haar verleden vruchten en uitwerkingen? Voornamelijk twee. Gemeenschap te bewerken, en gemeenschap met Gods Zoon te onderhouden. “En deze onze gemeenschap zij ook met de Vader, en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Joh. 1: 3). Maar van waar kwam deze gemeenschap? Van de zalving; “want hij die de Heere aanhangt, is één geest met Hem” – zodat de zalving vereniging geeft met Christus. En gelijk zij vereniging niet Christus geeft, brengt zij ook gemeenschap voort; en daar deze vereniging en gemeenschap blijven, krachtens de blijvende aard der zalving, stelt zij de ziel in staat in Hem te blijven, Hem nooit te verlaten, daar Hij haar nooit verlaten zal, en Hem nooit te verzaken, daar Hij haar nooit verzaken wil. Maar dus in Hem te blijven is de vrucht van Zijn blijven in ons. “Blijf in Mij en Ik in u. Die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht.” Maar hoe blijven wij in Hem? Door Zijn Geest en Zijn genade; en hoe blijft Hij in ons? Door Zijn tegenwoordigheid en Zijn woord, welke beide zijn door de kracht van de zalving des Geestes. O wat een goddelijke wezenlijkheid is er in deze dingen! Mogen wij niet van hen zeggen, zoals van de gezegende Heere zelf, dat zij zijn “al onze zaligheid en al onze begeerte?”
Maar om u niet langer op te houden, laat mij u dan in alle eenvoudigheid en oprechtheid vragen, wat gij van deze zalving weet? Kunt gij gevoelen, alsof de heilige Johannes persoonlijk tot u het woord richtte en tot u zei: “Gij hebt een zalving van de Heilige, en gij weet alle dingen; “dat de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt in u blijft?” Hebt gij ooit een enkelen druppel van deze heilige zalving voelen vallen op uw hart? Een druppel, al ware het een enkele, zal u voor altijd aan de dienst van God toeheiligen. Er werd niet veel van de heilige zalfolie gebruikt voor de dienst des tabernakels, als wij nagaan de grootte en hoeveelheid van wat er in ’te zalven was; want Mozes moest daarmee de gehelen tabernakel der samenkomst, zowel als al de tempelgereedschappen met hun toebehoren inzalven.
Als hij aan het heilig werk begon, bestreek hij het een gereedschap na het andere met een druppel olie; want één druppel heiligde het voor de dienst des tabernakels. Daar was geen herhaling der inheiliging nodig; zij bleef. Dus zo gij ooit een druppel van Gods liefde in uw hart voelde uitgestort, een druppel der zalving om u de waarheid te leren, zoals zij in Jezus is, een druppel om uw ziel te doordringen, te verzachten te helen, te voeden, en haar licht, leven en kracht te geven, dan hebt gij de zalving van de Heilige; gij weet alle dingen welke tot uw behoudenis zijn, en door diezelfde heilige olie bent gij geheiligd en bekwaam gemaakt voor een eeuwige erfenis. Onderzoekt deze hemelse verborgenheden; geeft er wel acht op, en ziet of gij God kunt danken, dat Hij een druppel van deze heilige zalfolie in uw ziel heeft uitgestort.
Amen.