Ik zal de weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. Psalm 1 19:32
David was geen wetsverheerlijker; hij was geen arminiaans perfectionist; hij putte niet uit de kracht en de wijsheid van het schepsel, maar hij wendde zich tot de Heere om een bepaald werk aan zijn ziel te verrichten. Toen dat werk bij hem tot stand was gebracht, toen, en niet eerder, zou hij, of kon hij het voorschrift uitvoeren. Hoe vaak heeft u het voorschrift niet behandeld zien worden zoals volgens de Heere de Farizeeërs en schriftgeleerden vanouds doen! ‘Want zij binden lasten, die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouderen der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren’ (Matth. 23: 4). Niets is makkelijker dan een bundel voorschriften naar de kansel te dragen, en ze als een ijzeren kraag rond de hals van Gods kinderen te binden. Maar hoeveel ervan brengt de predikant in praktijk? Elk kind en dienaar van God die is onderwezen door de Geest weet dat hij geen enkel voorschrift in praktijk kan brengen behalve als de Heere zijn hart verruimt. Dit diepe besef van onze hulpeloosheid kweekt geen luiheid, leidt niet tot wellustigheid, want men voelt aan dat schuld en verdoemenis voortkomen uit het niet-uitvoeren van de bevelen; en we verlangen en bidden, als we bij ons volle verstand zijn, dat de Heere ons hart verruimt, want we verlangen ernaar de weg van Zijn geboden te lopen.
Lezen: Psalm 119:17-32